De weinige Belgische politici die zich uitspreken over Congo hebben een rationele uitleg: er is geen staat in dat land, er heerst een bodemloze corruptie, de Congolese politici kunnen niet op een democratische manier omspringen met tegenstellingen, er is geen respect voor de mensenrechten en voor de rechtstaat,…
Tot daar zijn ze het allemaal eens. Maar over wat te doen, heb je in alle discussies over Congo twee standpunten. De enen waarschuwen om voorzichtig te zijn en eerst vooruitgang in Congo te eisen alvorens zich te engageren. De anderen pleiten voor een bevlogen engagement om vooruitgang op het terrein mogelijk te maken. Eigenaardig genoeg is het de socialist Van der Maelen die het boegbeeld is van het ‘nuchtere kamp, en zijn het de liberalen Louis Michel en Armand De Decker die tot de ‘bevlogenen behoren.
Wat dan telkens met het nodige spektakel tot uiting komt in de o zo fundamentele kwesties of Koning Albert al dan niet naar Congo mag gaan, of Joseph Kabila al dan niet een eredoctoraat van de Koninklijke Militaire Academie mag krijgen, of het al dan niet verantwoord is om 195 miljoen euro ontwikkelingssamenwerking te beloven voor de periode 2008-2011, enz. Is er enige verhouding tussen dit soort discussies en de enorme menselijke catastrofe in Congo? Getuigt dit van respect voor de mensenrechten van de Congolezen? Vraagt iemand zich ooit af wat de Congolezen van al dat gekrakeel moeten denken?
Neem nu die fameuze 195 miljoen euro budgetsteun per jaar. Dat is nauwelijks 1,9% van de Congolese begroting. En die bedraagt zelf maar gemiddeld 2 miljard euro per jaar. Ter vergelijking: de stad Antwerpen gaf in 2005 1,4 miljard euro uit. Aan een land dat 80 maal groter is dan België en in een uitzichtloze ellende verkeert, wil onze regering evenveel geven als… aan het Brusselse OCMW.
Taboe
Stellen dat die Congolese miserie wel degelijk voor een groot deel van Belgische makelij is, betekent raken aan één van de grootste taboes die de Belgische elite koestert: het taboe van het koloniale verleden. In weinig landen wordt zo zedig gezwegen over de economische voordelen die de metropool uit zijn kolonie heeft getrokken. Wie hier meer over wil weten, moet op zoek gaan naar specialistische lectuur.
Deze maand bijvoorbeeld bracht EPO ‘Congo, 1885-1960, een financieel-economische geschiedenis uit van de Antwerpse economie-professor Frans Buelens. Het boek telt 661 paginas en bevat indrukwekkend feiten- en cijfermateriaal, zoals analyses van de boekhouding van Belgische bedrijven. Zo verneem je dat 40% van de winst van alle Belgische bedrijven in de jaren ‘50 uit Congo kwam. Dat de winstvoet van de Belgische mijnbouwbedrijven in Congo tot de allerhoogste ter wereld behoorden (29%). Dat Union Minière, de parel aan de kroon van de Société Générale, in de jaren 50 niet minder dan 26 miljard BEF kon uitbetalen aan haar aandeelhouders, terwijl het vijftig jaar eerder zelf was opgericht met een kapitaal van slechts 10 miljoen BEF.
“Maar de Congolezen kregen daar toch een infrastructuur voor in de plaats”, hoor je wel eens zeggen. Ook deze mythe wordt door Buelens grondig weerlegd. In 1960 was er geen duurzame economische structuur uitgebouwd. De belangrijkste sector van de Congolese economie, de landbouw, was volledig ondermijnd. De bestaande infrastructuur stond in functie van de mijnbouw en de export, niet van de interne ontwikkeling van Congo. De Congolezen waren helemaal niet gevormd om de economie en de staat over te nemen. Vrijwel heel het economische surplus verdween naar het moederland, onder de vorm van gerepatrieerde winsten en dividenden.
“Dat is allemaal al 47 jaar geleden”, zegt men dan. “Het zijn de Congolezen die er sindsdien een puinhoop van maakten.” Maar sinds de onafhankelijkheid heeft Congo wel een lange reeks van militaire, politieke en economische interventies gekend, waar vooral België, Frankrijk en de Verenigde Staten bij betrokken waren. Die hadden steevast tot doel de Westerse belangen veilig te stellen, en hadden enkel de eindeloos voortdurende implosie van de Congolese economie en staat als gevolg.
Kabila
Op 17 mei 1997 kwam dan Laurent-Désiré Kabila aan de macht, met een visie voor zijn volk, voor Congo en voor Afrika. Na jaren van galopperende inflatie, stabiliseerde hij op enkele maanden tijd de munt. Bij zijn aantreden zat Kinshasa vol bandieten en gewapende ex-militairen van Mobutu. Elke avond en nacht hoorde je schieten. In drie maanden tijd herstelde Kabila de orde. Nationalistische experten werkten voor de eerste maal in de Congolese geschiedenis zonder buitenlandse ‘raadgevers een driejarenplan uit om Congo opnieuw op de sporen te krijgen. Het enige wat Kabila vroeg om Congo weer te laten opstarten, was 950 miljoen dollar per jaar, drie jaar lang. Het Westen, België inbegrepen, weigerde.
In augustus 1998 begonnen Rwanda en Oeganda een oorlog tegen Congo, met als voornaamste doel Kabila senior uitschakelen. Die vijfjarige oorlog kon enkel blijven aanslepen en ongestraft blijven omdat Rwanda en Oeganda trouwe bondgenoten waren en zijn van de VS en konden rekenen op hun militaire, politieke en economische steun. Europa, België incluis, heeft zich tegen deze agressieoorlog niet noemenswaardig verzet.
Toen na drie jaar duidelijk werd dat Congo onder leiding van Laurent Kabila de oorlog wel eens zou kunnen winnen, werd hij prompt vermoord. Zijn dood opende volgens Louis Michel “a window of opportunity”. Sindsdien is het Westen, met de Belgische regering op de voorste rij, terug in het offensief. Miljarden dollar werd geïnvesteerd in de MONUC (de VN-blauwhelmen voor Congo) en in de organisatie van verkiezingen onder voogdij van het Westen. In plaats van te erkennen dat Congo werd aangevallen, deden de Westerse machten alsof het om een burgeroorlog ging. Ze verplichtten de Congolese regering te onderhandelen met de vroegere mobutisten en met de ‘rebellen, dat wil zeggen de Congolezen die dienden als dekmantel voor de Rwandese en Oegandese aanvalslegers.
In de zomer van 2003 kwam dat zootje mee aan de macht in een staat die bestuurd werd door één president en vier vice-presidenten (de 1+4-formule). Joseph Kabila en de zijnen, die het land tegen de agressie verdedigden, waren in deze nieuwe regering in de minderheid.
Inmenging
Hier stoten we alweer op een mythe die door onze politici tot elementair principe wordt verheven: de democratie zou in Congo maar kunnen gedijen als degenen die zijn weggestemd door de bevolking, in naam van de nationale verzoening toch in de regering worden opgenomen. Karel De Gucht: “Bij die gelegenheid (de verkiezingen, nvdr) moeten we vermijden dat de ‘verliezers gemarginaliseerd geraken. Als we dat niet doen, bestaat het gevaar dat de verkiezingen gesaboteerd worden of dat bepaalde groepen opnieuw naar de wapens grijpen. Het lijkt me de moeite waard om na te denken over de mogelijkheid om na de verkiezingen een uitgebreide ploeg van nationale eenheid samen te stellen.”
Tijdens het debat over de kieswet reisde Louis Michel herhaaldelijk naar Kinshasa om te eisen dat er een proportioneel kiessysteem zou komen, waarbij ook de kleinere partijen voldoende aan hun trekken zouden komen. “Om spanningen te vermijden. Nu bestaat het risico dat frustraties leiden tot rebellenbewegingen.” En op 10 april 2007 las De Gucht Kabila nog de les: “Voor een democratie is het van belang om een ruimte te hebben waar de oppositie volledig haar rol kan vervullen, om een democratisch vreedzaam debat mogelijk te maken.”
Het plannetje van onze grote verzoeners ging niet door. De vroegere rebellenleider Ruberwa kreeg geen enkele functie, en die andere rebellenleider en mobutist, Bemba, plaatste zichzelf door de provocaties van zijn privémilitie in een onmogelijke positie en zette zichzelf buiten spel.
Maar begin mei konden de Westerse ambassades in Kinshasa dan toch opgelucht ademhalen. Kengo wa Dondo, na Mobutu de belangrijkste politicus van de Mobutu-dictatuur, werd verkozen tot voorzitter van de Senaat. Daarvoor was het nodig dat een derde van de senatoren uit het kamp van Joseph Kabila verraad pleegde. De verkiezing van Kengo is een zware klap voor Kabila, en een belangrijke stap naar het herstel van het neokoloniaal systeem zoals Congo kende onder Mobutu.
Van de onafhankelijkheid in 1960 tot vandaag krijgen de Congolezen de kans niet om hun verantwoordelijkheid op te nemen voor hun eigen land. De niet aflatende inmenging vanuit onder andere Belgische leidende kringen speelden en spelen hierin een beslissende rol.
Hoe moet het dan wél? Moeten we onverschillig zijn en onze handen afhouden van Congo? Neen. België heeft een enorme schuld en verantwoordelijkheid ten aanzien van het Congolese volk. Het is dus zeker juist om van de Belgische overheid meer middelen te eisen voor de heropbouw van Congo. Maar de Belgische politiek mag niet langer uitgaan van koloniale en neokoloniale premissen. En de ngo-beweging heeft een belangrijke taak om aan sensibilisering te doen over de allesbehalve neutrale en belangeloze rol die de grote Belgische partijen en bedrijven spelen ten aanzien van Congo.
(*)Tony Busselen was van oktober 2005 tot december 2006 educatief medewerker bij Etoile du Sud, een koepelorganisatie van basisbewegingen in Kinshasa. Naast de gebeurtenissen in Kinshasa volgt hij ook de actualiteit van nabij op. Jullie vinden de indrukken van de eerste maanden van zijn verblijf en vele foto's terug op zijn weblog.