Radioscopie van de Congolese crisis (CongoForum)
Die cyclische en veelvormige crisissen hebben het land verwoest, de economie aangetast en de staat vernietigd. De DRC is een van de armste landen van de wereld.
Er is geen sociale zekerheid in Congo. Werklozen, ongehuwde moeders, weduwes, gescheiden en oudere mensen zijn onbemiddeld; geesteszieken en veel kinderen worden in de steek gelaten.
Steeds meer Congolezen zoeken hun toevlucht tot religieuze sektes omdat ze in een nog nooit geziene ellende en armoede moeten leven. Ze voelen zich machteloos en kunnen niet aanvaarden dat ze hun verantwoordelijkheden niet kunnen opnemen. De meest rampzalige gevolgen van die crisis zijn: een moeilijk dagelijks leven, het uiteenvallen van de gezinskern en de vernietiging van het onderwijssysteem.
Veel wijken in Kinshasa en hoofdsteden van de provincies zijn gegroeid door ongeplande uitbreidingen en vormen een somber tafereel. Er is een massa krotten, in het wilde weg gebouwd zonder enig besef van stadsplanning of voorafgaand onderzoek over de ondergrond. In het regenseizoen gebeuren er talloze drama's. Huizen komen helemaal onder water te staan, mensen en vooral kinderen verdrinken en bezittingen raken verloren.
Meer dan 60% van de families, die gemiddeld uit acht personen bestaan, woont op straat in lemen huisjes die uit een of twee kamers bestaan, zonder elektriciteit, stromend water of riolering. In Congo gebruikt 63% van de gezinnen niet bedekte toiletten en heeft 18,1% van de gezinnen zelfs geen toiletten.
Huisvuil wordt niet voldoende opgeruimd. Ongeveer 67% van de Congolese gezinnen gooit hun huisvuil gewoon buiten, de rest verbrandt het (14,4%), begraaft het (28,2%) of dumpt het in waterlopen (2,8%).
Al die elementen samen zorgen ervoor dat het grootste deel van de Congolese bevolking in een ongezonde omgeving leeft die vervuild is door een opeenstapeling van huisvuil en dus drager en verspreider van kiemen en parasitoses is. Die leiden tot meningitis, cholera, malaria, tuberculose, maagdarmontsteking, schurft, buiktyfus en tot het opduiken van sommige uitgeroeide ziektes.
We moeten er met klem op wijzen dat de hygiëneproblemen in Congo niet door individuen opgelost kunnen worden. De meeste van die ziektes worden ‘vuilehandenziektes genoemd. Veel goedgelovige mensen besluiten daaruit dat de ‘Congolezen ziek zijn door een gebrek aan hygiëne, omdat ze vuil zijn. De bevolking wast zich evenveel als andere mensen, maar ze wassen zich met water dat een kweekmedium is! Men kan zelfs stellen dat ‘in de derde wereld de echte minister van Volksgezondheid de minister van Openbare Werken is. Er moeten gigantische werken uitgevoerd worden (watervoorziening, riolering, woningen) en er moet een systeem opgericht worden dat het huisvuilprobleem aanpakt.
Volgens het laatste rapport van de FAO is de minimumbehoefte aan voedsel per jaar geschat op 550 dollar en hebben de Congolezen gemiddeld slechts 261 dollar per jaar.
Zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het voedsel is minimaal. De consumptie van vlees is een voorrecht geworden. In veel gezinnen wordt maar een keer per dag gegeten. De minst bedeelden eten maar om de twee dagen. Het basisgerecht dat bestaat uit fufu (een deeg dat bereid wordt met meel van de maniokwortel, van maïs of van een mengeling van de twee) of uit chikwange (maniok) met een stuk vis, saus van het been of met een kleine portie gekookte groenten geeft het lichaam niet de nodige voedingsstoffen; 42% van de kinderen is ondervoed en lijdt aan ziektes zoals kwashiorkor, die het gevolg zijn van honger.
Het is nodig hier een belangrijk onderscheid te maken tussen honger en ondervoeding. Honger (in medische taal: marasme) is het totale gebrek aan calorieën, terwijl ondervoeding een kwalitatief tekort is, een gebrek aan proteïnen (kwashiorkor), vitamine C (scheurbuik), enz.. Kinderen met marasme zien er uit als een ‘levend skelet, zoals je bijvoorbeeld wel eens ziet bij vluchtelingen, gevangenen, enzovoorts. Kinderen met kwashiorkor daarentegen zien er ten onrechte ‘mollig uit, met vaak een glanzende huid. Bij Afrikanen is het opmerkelijk dat hun haar ontkleurt en dat ze blond worden.
Honger en ondervoeding wekken overal verontwaardiging op, maar zijn vooral in Congo aanwezig, ondanks het feit dat het een land met een immens potentieel is. Het verhaal van deze ontwikkelingswerker gaat over hemzelf (en toont aan dat hij zich vertrouwd heeft gemaakt met de lokale gastronomie):
‘Ik woonde dicht bij Tanganyika, een erg visrijk gebied: over 700 kilometer vind je een enorme hoeveelheid vissen in een kleine hoeveelheid water. Het is dus een immense bron aan voedsel. Men vist er, uiteraard, op twee manieren: de Congolezen met kanos en de blanken (Grieken) met trawlers. Als men vaart op het meer en tot op een twintigtal kilometer diep gaat, kent men kwashiorkor niet. Iets verder, duikt de ziekte wel op. De reden daarvoor is dat men de vis op boten of kano's koopt die terugkomen. Daarna vervoert men de vis te voet (op een terrein met veel steile hoogten en laagten) en in de volle zon. De vis wordt dan snel rot. Er is een uitzondering, de ‘ndakala (stolothrissa tanganicae), een vis die zo klein is dat men hem volledig kan laten drogen in de zon en hem daarna kan meezeulen in zakken. De trawlers van de Grieken dienen vooral om te vissen voor fabrieken die de vis invriezen. De ingevroren vis wordt daarna over heel Congo verdeeld en waarschijnlijk elders ook, wat heel duur is omdat de vis koud moet blijven!
Er is geen enkele fabriek waar men vis inblikt (sommige kleine vissen zouden als sardientjes behandeld kunnen worden en de kambanyoka, een soort paling, zou net als de balaou russe in moten in blik bewaard kunnen worden). Ze blikken ook niet in met azijn, terwijl de religieuze Vlamingen 'valse rolmops maken met ‘mikebuka, een vis die lijkt op haring. De ‘kabambare (meerval, wentelaar) is zo talrijk dat er een plaats naar vernoemd is. De vis is zo vet dat het volstaat om hem in zijn eigen vet met zout en kruiden te bakken om een soort pastei te krijgen. Dat wordt in sommige landen, zoals Oostenrijk, als een delicatesse beschouwd. Er wordt geen enkele mogelijkheid benut om die vis op lange afstand te vervoeren!
Het resultaat: de vis kan niet vervoerd worden met het enige transportmiddel dat men kent: de ‘mama te voet met haar doko (mand met hoofdband) en ondertussen sterven veel kinderen aan kwashiorkor. De werkgevers uit de visserij denken enkel aan een maximum aan rendabiliteit en zo spelen ze een belangrijke troef om te vechten tegen het gebrek aan proteïnes, niet uit.
In de stad is de kraan de belangrijkste bron om drinkbaar water te krijgen, gebruikt door 84,7% van de bevolking, gevolgd door de waterputten of de niet aangelegde bronnen (11,1%). Slechts 42% van de Congolezen heeft op regelmatige basis toegang tot drinkbaar water; 37% heeft toegang tot water, maar moet daarvoor meer dan vijftien minuten wandelen.
De toegang tot de gezondheidszorg is erg problematisch. Veel zieken kunnen geen medische onderzoeken betalen; ze geven zichzelf medicatie en gebruiken verouderde of nagemaakte medicijnen. Een van de zovele voorbeelden. Een ex-ontwikkelingswerker vertelt: ‘Ik ken een apotheek waar de assistent de verouderde medicijnen moest vernietigen, maar hij verkocht ze onderhands… met een bijzondere manier om de diagnose te stellen. Hij had iemand die last had van migraine een verouderd serum tegen slangenbeten gegeven en gezegd dat hij het moest opdrinken, terwijl het ingespoten moet worden. Natuurlijk vertrouwen de gewone mensen ‘iemand die in de apotheek werkt'! (De man met de migraine was iemand die in mijn huis werkte.) Hij woonde in een buurt zonder kraan, met water dat besmet was met bilharzia en de mijnziekte…Kortom, zoals hierboven al vermeld werd, dat probleem moet opgelost worden door het ministerie van Openbare Werken!
Een aantal privéklinieken verleent een normale verzorging aan de minderheid die er de middelen voor heeft. De openbare ziekenhuizen zijn echte crepeerhokken geworden: de hygiëne laat te wensen over, de uitrusting is primitief, farmaceutische middelen en voedsel zijn er niet. De familie van de patiënt moet zelf het eten klaarmaken en zorgen voor het nodige beddengoed (matras, lakens, dekens), de voorgeschreven medicatie, de ontsmettingsmiddelen en al de kleine benodigdheden (spuiten, naalden, zwachtels, hechtingsdraad, verband, scharen,…) Voor men opgenomen of onderzocht wordt, moet men al een vergoeding betalen. Dor het gebrek aan een ambulance en het tekort aan gemeenschappelijke transportmiddelen overlijden veel patiënten voor ze verzorgd kunnen worden. Dat allemaal leidt tot een algemene stijging van het sterftecijfer en een daling van de levensverwachting (45,5 jaar).
Nochtans waren er in 1959 in Belgisch-Congo 3.176 medische eenheden, waarvan 372 algemene ziekenhuizen, 105 gespecialiseerde, 128 klinieken en 2.561 poliklinieken. In totaal waren er 87.451 bedden voor een bevolking van ongeveer 13 miljoen, dus een bed per 162 inwoners. Vandaag zijn er maar drie universitaire ziekenhuizen in de DRC, die van Kinshasa en Lubumbashi, die redelijk operationeel zijn, en dat van Kisangani dat praktisch niet operationeel is. Het aantal beschikbare bedden wordt vandaag geschat tussen de 80.000 en de 85.000, dus een bed per 486 à 620 inwoners. Het aantal beschikbare bedden is nog niet veranderd sinds de onafhankelijkheid, terwijl de bevolking meer dan verdrievoudigd is.
Het platteland van Congo heeft nog nooit zon ellende gekend. De apotheken en ziekenhuizen zijn schaars. Op verschillende plaatsen is er zelfs geen ziekenhuis of een gezondheidscentrum in een straal van 300 kilometer. De apothekers hebben alleen maar een paar medicijnen die ze toevallig bij een missionaris of een handelaar konden kopen. De schaarse gezondheidscentra, nagelaten door de kolonisten of gebouwd door NGO's, zitten altijd overvol en er is een tekort aan personeel, uitrusting en medicatie.
Duizenden kinderen sterven aan een banale wond of aan kleine infecties door een gebrek aan ontsmettingsmiddelen of bacteriociden. Vrouwen bevallen met de hulp van vroedvrouwen die niet kunnen zorgen voor een minimum aan hygiëne en niet kunnen helpen bij de gecompliceerde gevallen. Het sterftecijfer bij bevallingen is erg hoog. Globaal gezien is de dood iets alledaags geworden.
Het openbaar vervoer is schaars en verkeert in slechte staat. De wegen zijn onberijdbaar en verdwijnen misschien zelfs. Bij elke weersomstandigheid zijn vrouwen, kinderen en mannen die al uitgeput zijn door de moeilijke levensomstandigheden, genoodzaakt ver te wandelen om ergens te geraken.
De woning bestaat uit kamers die gemaakt zijn van leem en die blootgesteld zijn aan de slechte weersomstandigheden en branden. Er is geen elektriciteit en stromend water. Een kleine petroleumlamp is een luxe. 90% van de woningen heeft een vloer van zand. Men slaapt op de grond, op een mat. Wat de huisvrouw op een houtvuur heeft klaargemaakt, wordt op de grond opgegeten. Men drinkt water dat vaak ongezond is en dat komt van een afgelegen bron die niet aangelegd is (41,9%), van een waterloop of een vijver (32,4%) of van aangelegde waterputten (21,3%). Dat zorgt ervoor dat ziektes zoals bilharziasis, andere infecties en besmettingen blijven voortbestaan. Om aan die situatie te ontsnappen, emigreren de jongeren naar de steden waar ze door een gebrek aan inkomen al snel moeten schuilen in autowrakken of in loodsen die niet meer gebruikt worden. Om te overleven komen ze vaak in de misdaad terecht.
Het is vaak heel moeilijk om een Congolese universitair (een dokter, dierenarts, ingenieur,…) te overtuigen van de noodzaak om zich te vestigen op primitieve plaatsen, om maar te zwijgen van de wildernis! Het toppunt van het absurde: landbouwkundigen denken er nog niet aan om op het platteland te gaan wonen. Je zou nog heimwee krijgen naar de koloniale periode. De Belgen hadden eenvoudige en vooral heel verstandige regels. (Dat kan dus!) Iedereen (bestuurder, dokter, dierenarts…) die verantwoordelijk was voor landelijke sectoren moest (nagegaan door pietluttige onderzoek) tweederde van zijn tijd in de wildernis doorbrengen. Vandaag zijn er talrijke Congolezen die geloven dat er een dokter aanwezig is in hun streek, terwijl ze die nog nooit hebben gezien! Wat er gezegd is over de aantrekkingskracht van de stad op de armen is waar, maar de schadelijke aantrekkingskracht op de gediplomeerden moet ook vernoemd worden. De arme dorpelingen sparen zich het brood uit de mond opdat een van hun zonen dokter kan worden en wanneer hij dat dan is, verlaat hij de stad en gaat hij werken voor de burgerij in Kinshasa, als hij al niet probeert om minister van Volksgezondheid te worden.
De extreme economische instabiliteit heeft ervoor gezorgd dat ouders machteloos staan tegenover hun kinderen. Ouders zijn niet meer in staat hun kinderen te onderhouden, naar school te sturen en medische zorgen te geven. De kinderen zien hen niet meer als de beschermers zonder fouten die respect en bewondering afdwingen.
De families zijn hun hoofdrol van opvoeder en leider kwijt. Ze geven niet alleen geen normen en waarden meer mee, maar in sommige gevallen zetten ze de kinderen aan tot geweld. Gedwongen in armoede, sporen de ouders de kinderen aan om ‘hun plan te trekken' en zo de familie te onderhouden. Jongens worden aangemoedigd om te stelen en meisjes moeten zich prostitueren.
59% van de totale bevolking, zon 26 miljoen inwoners, zijn jongeren van minder dan twintig jaar. Door de werkloosheid zijn veel jongeren sociaal afhankelijk en moeten ze pienter zijn. Zonder werk of bestaansmiddelen zijn veel jongeren gedwongen om te lang bij hun ouders te wonen. Bij gebrek aan beter emigreren ze naar diamantstreken zoals Tshikapa, Mbuji-Mayi en Angola, worden ze handelaar of gaan ze kleine tijdelijke jobs doen.
Uit die ontredderde jeugd die geen vooruitzichten heeft, zijn de straatkinderen ontstaan die ook ballados, moineaux, phaseurs en shégués genoemd worden. Dat zijn kinderen, tieners en adolescenten die overdag ronddolen en s nachts in de open lucht in kartonnen dozen slapen. Die bieden geen bescherming tegen slecht weer, ziektes, geweld, criminaliteit en de veelvuldige misbruiken van sommige gewetenloze volwassenen.
Dat tragisch fenomeen dat een teken is van de enorme tekortkomingen van de maatschappij, heeft zich uitgebreid en neemt met een grote snelheid toe. Steeds meer families die de situatie niet meer aankunnen, beschuldigen kinderen van hekserij of van bezetenheid om ze collectief in de steek te laten. De weeskinderen die vroeger met open armen ontvangen werden, ondergaan hetzelfde lot. De kinderen zijn het slachtoffer van dat vreselijke dubbele onrecht en van het enorme straatgeweld. Ze zijn een gemakkelijk doelwit geworden voor rekrutering door het leger en soldaten.
De meest heilige Afrikaanse waarden gaan zo verloren. In de voorouderlijke Afrikaanse culturen moest de gemeenschap en elke volwassene het kind beschermen tegen elk fysiek of mentaal gevaar en tegen trauma's.
3. De vernietiging van het onderwijssysteem
Verschillende factoren hebben bijgedragen tot de verslechtering van de kwaliteit van het onderwijs. De infrastructuur van de operationele en goed uitgeruste scholen en academies die nog dateert uit Belgisch-Congo is nu in een gevorderde staat van verval. De scholen hebben bijna geen didactisch materiaal meer. Dat materiaal is onmisbaar om ervaring en kennis op een gepaste manier door te geven.
Bovendien stelt de begroting die bestemd is voor het onderwijs niets voor en worden de leraars te weinig en onregelmatig betaald. De economische broosheid van het onderwijzend personeel heeft geleid tot het verwerven van cijfers, getuigschriften en diplomas met behulp van geld en fysieke diensten. In plaats van het voorbeeld te geven, breken de onderwijzers de regels en doen ze aan zedenbederf en corruptie.
De onderwijstaal is het Frans en wordt door minder dan 20% van de bevolking gesproken. In de meeste families spreekt men het bijna nooit. Na schooltijd krijgen de leerlingen de kans niet om Frans te spreken of hun Frans te verbeteren. Dat heeft tot gevolg dat men het Frans en zijn concepten niet beheerst.
Jongeren gaan onwetend naar de hogeschool of naar de universiteit. Dat wordt alleen maar erger door een gebrek aan documentatie, handboeken, motivatie bij de professoren en door materiële armoede bij de leerlingen.
Een derde van de Congolese bevolking is analfabeet. Het aantal analfabeten bij de vrouwen is veel hoger dan bij de mannen. Op het platteland (59,9%) is dat bijna het dubbele van in de stad (32,7%).
Van de Congolese kinderen van 6 tot 14 jaar is 28,6% nog nooit naar school geweest; het gaat om 25,7% bij de jongens en 31,5% bij de meisjes. In de steden heeft 38,1% van de leerlingen het middelbaar onderwijs gehaald, terwijl op het platteland slechts 41,1% de lagere school afmaakt en 37,9% geen formeel onderwijs krijgt. Op het platteland zijn er kinderen van 10 tot 14 jaar die nooit naar school zijn geweest: 23% in Equateur, 18% in Kasai en Kivu en ongeveer 14% in Bandundu, Katanga en de Oostelijke Provincie.
Daardoor begrijpen miljoenen Congolezen geen Frans, de taal van de overheidsadministratie, het onderwijs, de cultuur, de politiek en de media. Ze begrijpen niets van de politieke en institutionele inrichtingen.
Terwijl de wereld gedomineerd wordt door wetenschap en techniek, kent de DRC een hoog cijfer van analfabetisme. Daardoor kan een groot deel van de bevolking niet deelnemen aan het politieke, culturele en sociale leven en hoort de DRC niet bij de moderne staten.
© CongoForum – Hélène Madinda, met medewerking van Guy De Boeck
(vertaald door Sofie Lens van de Lessius Hogeschool – Antwerpen)
2.Het uiteenvallen van de gezinskern
Op het platteland
In de stad
1.Het dagelijks leven