Koloniale architectuur in Congo: Een nog onbekend patrimonium en een ‘gedeeld erfgoed’ (Johan Lagae, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent)


 

Koloniseren impliceert zich een territorium toe-eigenen, en daarom gaat elke kolonisatie per definitie gepaard met een plannings-  en bouwpraktijk. Zo ook de Belgische kolonisatie in Congo, die officieel begon met de oprichting van de Etat Indépendant du Congo (E.I.C.) in 1885, en abrupt werd afgebroken met de onafhankelijksverklaring van 30 juni 1960. De drie actoren in het Belgische koloniale verhaal -de overheid, de missiecongregaties en de koloniale ondernemingen- hebben elk een omvangrijk bouwpatrimonium nagelaten in dit bijzonder uitgestrekte en gediversifieerde territorium. De rol van architecten in de totstandkoming ervan was echter beperkt. Vreemd genoeg heeft het Belgische architectuurmilieu slechts een matige interesse aan de dag gelegd voor de bouwproblematiek in Congo. Was de Belgische kolonie een dankbaar werkterrein voor de ontwikkeling van de planningsdiscipline, dan heeft Kongo geen analoge rol als architectuurlaboratorium vervuld. Dat neemt niet weg dat er ook in de Belgische kolonie een aantal gebouwen zijn gerealiseerd, die alleen al omwille van hun architecturale kwaliteiten terug onder de aandacht dienen te worden gebracht.

In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, heeft het gros van de gebouwen uit het koloniale tijdperk de vele turbulente episodes van de onafhankelijkheidsstrijd en het postkoloniale tijdperk doorstaan. Dat maakt dat tot op vandaag het dagelijkse leven in Congo zich nog voor een groot deel afspeelt in een omgeving die op erg tastbare wijze van de koloniale tijd getuigt. Stilaan groeit er, zowel in België als in Congo, belangstelling voor dit bouwkundige patrimonium. Het is tijd om een reflectie op gang te brengen over een zinvolle omgang met dit patrimonium. Onderstaande tekst wil een aantal elementen aanreiken om het debat daarover te kunnen voeren, een debat dat pas zin zal hebben als het in dialoog tussen Belgen en Congolezen, of beter, tussen Europeanen en Afrikanen tot stand komt. Het bouwkundige patrimonium in Congo is immers bij uitstek een ‘gedeeld' patrimonium, dat vraagt om een niet exclusief Belgisch verhaal. De koloniale architectuur in Congo stelt echter niet alleen een specifieke erfgoedproblematiek. Ze is ook erg relevant voor een herijking binnen zowel de architectuurhistoriografie als de geschiedschrijving over het Belgische kolonialisme. In onderstaande tekst wordt elk van die facetten kort belicht.

Inventarisatie als eerste stap

Om het immense koloniale bouwkundig patrimonium in Congo in kaart te brengen en te inventariseren, dient nog heel wat werk te worden verzet. De doctorale proefschriften van Bruno De Meulder (KULeuven, 1994) en van Johan Lagae (UGent, 2002), waaruit ondertussen diverse publicaties zijn voortgekomen, [1] vormden belangrijke aanzetten tot het in kaart brengen van de stedenbouwkundige, respectievelijk architecturale praktijk in de kolonie. Deze studies brachten voor het eerst uitgebreide surveys van concrete projecten en realisaties, maar waren, ondanks hun brede opzet, uiteraard niet exhaustief. Daarvoor is het gebouwde patrimonium nu eenmaal te omvangrijk. Daarnaast zijn er een aantal studies voorhanden, soms nog in ongepubliceerde vorm, die meer specifieke thema's aankaarten: de laat 19de geprefabriceerde constructies in metaal, die door Belgische firma's werden gefabriceerd voor de export naar warme klimaatzones, bijvoorbeeld, [2] of de Kongolese secties op wereldtentoonstellingen. [3] Recent werd ook een onderzoek opgestart dat focust op de missionaire bouwproductie. [4]

Er stellen zich enkele specifieke problemen met betrekking tot het inventariseren van het koloniale bouwkundige erfgoed. Zo zijn de archieven, die een belangrijke bron van informatie vormen, verspreid en niet altijd even gemakkelijk toegankelijk. De locatie van relevante archieven in België is gerelateerd aan het opdrachtgeverschap: voor bouwwerken uitgevoerd door de koloniale overheid wordt materiaal bewaard in het Afrika Archief, i.e. het archief van het voormalige Ministerie van Koloniën; [5] voor de missionaire bouwproductie vormt het Kadoc te Leuven een belangrijk beginpunt voor onderzoek, maar tal van congregaties hebben ook eigen archieven, of hebben hun materiaal gecentraliseerd in Rome. Voor bouwprojecten die door koloniale ondernemingen werden gerealiseerd, is de situatie vaak problematisch. De inventaris die in de jaren 1980 werd opgesteld over archieflocaties van voormalige koloniale ondernemingen geeft niet langer een zicht op de actuele toestand. [6] Hoewel architecten die op zelfstandige basis in Congo actief waren, de minderheid vormden -velen opereerden trouwens vanuit het moederland-, hebben vaak zij er erg interessant werk gerealiseerd. Soms zijn hun archieven al opgenomen in de collecties van de bestaande architectuurarchieven, maar vaak is het materiaal nog in privé-handen, of is het verloren gegaan. De stafkaart die het Centrum voor Vlaamse Architectuurarchieven momenteel voorbereidt over architectuurarchieven zal in dat opzicht een belangrijk werkinstrument worden. [7] Tenslotte kan hier nog gewezen worden op de uitgebreide collecties in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren (foto's, publicaties, archieven,…). [8]

Het mag echter ook niet vergeten worden dat ook in Congo nog belangrijke archieffondsen worden bewaard, in de eerste plaats in de Archives Nationales de la République Démocratique du Congo te Kinshasa, [9] maar ook bijvoorbeeld in Lubumbashi waar het archief van het kadaster nog is te vinden. Zelfs in districthuizen en missieposten in afgelegen regio's vallen niet zelden nog unieke documenten aan te treffen, die uiteraard niet altijd in ideale omstandigheden worden bewaard. In Mbandaka (het voormalige Coquilhatstad) is een goed georganiseerd onderzoekscentrum gevestigd, dat over heel wat primair bronnenmateriaal beschikt. [10] Doorgaans vergt het opzetten van veldwerk in Congo enige inspanning en organisatie, maar het is lang niet een onmogelijke opdracht. Alleen blijft het fotograferen en filmen van gebouwen en sites in Congo vaak een problematische opgave, en dat niet alleen wanneer het officiële gebouwen betreft. Op voorhand dienen immers de nodige officiële toelatingen te worden verkregen, maar op het terrein vormen die nog geen garantie voor een vlotte werking. Het kunnen samenwerken met een lokaal netwerk van Congolese onderzoekers en medewerkers is in dit verband een cruciale voorwaarde tot succes. De uitgestrektheid van het Congolese territorium zorgt echter voor bijzonder uiteenlopende lokale condities en in bepaalde regio's maakt de instabiele politieke situatie veldwerk nagenoeg onmogelijk.

Voor een goed begrip van het koloniale bouwpatrimonium is het van belang zich rekenschap te geven van de uitgestrektheid van het Congolese territorium, en de sterke regionale verschillen qua klimaat, fauna en flora, cultuur, economie,… die ermee samenhangen [fig. 1]. De geleidelijke ontwikkeling van het infrastructurele transportnetwerk tijdens de koloniale periode heeft er bovendien voor gezorgd dat bepaalde locaties, sneller dan andere, toegang hadden tot geïmporteerde bouwmaterialen en -expertise die vanuit het moederland werden binnengebracht. De bouwactiviteit in Congo verliep dus met verschillende snelheden. De centrale ligging van Congo in het Afrikaanse continent maakt dat grenscondities bovendien sterk verschilden en streken onder erg verschillende externe invloedssferen stonden. Kinshasa, het voormalige Leopoldstad, bijvoorbeeld heeft altijd een sterke band met België heeft gehad, omdat het na de beëindiging van de spoorweg Matadi-Leopoldstad eind 19de eeuw op een directe manier met het moederland was verbonden (pakketboten die in Antwerpen vertrokken, konden tot Matadi varen).

In Kinshasa was echter ook een Franse invloed merkbaar die uitging van Brazzaville, de hoofdstad van l'Afrique Occidentale Française, gelegen aan de overkant van de Congostroom. In Lubumbashi, het vroegere Elisabethstad, dat helemaal aan de andere kant van Congo is gelegen, was aanvankelijk een sterke Britse invloedssfeer aanwezig, omdat de eerste spoorlijn die de stad naar de buitenwereld ontsloot (1910) uit het zuiden kwam. Ze zorgde voor een verbinding met het toenmalige Rhodesië (nu Zambia en Zimbabwe) en Zuid-Afrika, en genereerde daardoor een belangrijke import van goederen, en tot de jaren 1920 ook van personen en expertise, uit die regio. Het is dus belangrijk om in een studie van het koloniale bouwkundige patrimonium niet alleen oog te hebben voor de grote krachtlijnen in het verhaal, maar ook voor lokale verschillen.

Koloniale architectuur en architectuurgeschiedenis

Binnen de algemene architectuurhistoriografie valt een sterk toenemende verbreding van het geografische blikveld vast te stellen. Het is ondertussen duidelijk dat de geschiedenis van de 20ste architectuur en stedenbouw niet langer kan worden geschreven als een exclusief westers verhaal, dat de oorsprong van de moderne architectuur in Europa en Amerika situeert en daarnaast slechts enkele specifieke regio's in de analyse opneemt zoals Japan of Brazilië. Regio's die lange tijd buiten de klassieke westerse canon zijn gevallen en vooral het Afrikaanse continent, staan nu in het brandpunt van de belangstelling van architectuurhistorici. [11] Die recente aandacht wordt in belangrijke mate gestuurd door een groeiende interesse naar de processen van export en transformatie van de ‘westerse' architecturale en stedenbouwkundige praktijk in ‘niet-westerse' of ‘perifere' contexten.

Ook een studie van de koloniale architectuur in Congo laat toe dergelijke processen te illustreren, waarbij kan worden nagegaan hoe de ontwerppraktijk in het moederland en de kolonie zich tot elkaar verhielden en in hoeverre er van een wisselwerking sprake was. Een eerste vaststelling daarbij is dat architecten eigenlijk pas vrij laat hun intrede doen in de kolonie. In de late 19de eeuw was het koloniale establishment er immers nog van overtuigd dat architecten een overbodige luxe waren en dat het bouwvraagstuk in de eerste plaats in rationele termen moest worden gesteld.
Niet de vormgeving was belangrijk, wel gebouwen zo ontwerpen dat ze de acclimatisatie van de blanke koloniaal aan het slopende tropische klimaat zou vergemakkelijken. Gebouwen werden met andere woorden gedacht als een pendant van de casque coloniale [fig. 2].  Architecten kwamen in het eerste debat over het bouwen in Congo dan ook niet of nauwelijks voor. Het waren dokters, ingenieurs, militairen en industriëlen die het hoge woord voerden. Het is pas vanaf de late jaren 1910 dat architecten een stem krijgen in dat debat, dat onder meer gevoerd werd in de schoot van de Association pour le perfectionnement du matériel colonial. [12] Hetzelfde geldt trouwens voor de missionaire bouwproductie, waar architecten pas laat een betekenisvolle rol beginnen spelen. Missieposten, kerken, scholen, enz. werden in de beginperiode, maar zelfs tot in de jaren 1950 vaak ontworpen en uitgevoerd door lokale missiebroeders, waarbij soms de kerk uit de eigen geboortestreek in België als model diende.

De eerste wezenlijke impact op de koloniale bouwproductie laat zich het sterkst voelen in Katanga. Dat hoeft niet te verwonderen. Het is immers in deze provincie dat, onder invloed van de exponentieel groeiende mijnindustrie die rond 1906 was opgestart, de juiste economische en sociale condities aanwezig waren voor de bloei van een ‘stedelijke cultuur' in centra als Elisabethstad, Jadotstad, of Likasi. Vanaf de jaren 1920 zullen de eerste zelfstandige architecten in Congo dan ook hier opduiken. In Katanga zijn erg markante sporen te vinden van de Art Deco, die op dat moment in het moederland floreerde [fig. 3], terwijl de typewoningen die de Compagnie Foncière du Katanga optrok voor de huisvesting van blanke werknemers van de Union Minière du Haut Katanga in hun vormgeving en planopbouw reminiscent zijn aan de villa-architectuur uit de residentiële wijken van Belgische kuststeden of de Brusselse rand [fig. 4]. Uit die periode stammen ook een aantal markante publieke gebouwen in Elisabethstad: de imposante, bakstenen kathedraal; de synagoge, een ontwerp van Raymond Cloquet, een van de eerste pleitbezorgers van een moderne architectuur in Congo; een aantal grootschalige schoolcomplexen zoals het Institut Marie-José met haar markante Art Deco kapel [fig. 5], het hospitaal voor blanken, het justitiepaleis, enz. Toch moet hier ook een kanttekening worden geplaatst. In de interbellumperiode werd de bouwmarkt in Elisabethstad immers nog beheerst door vaak malafide bouwondernemers, en werd de architect, zoals Raymond Cloquet het ooit stelde, als een "parasiet" beschouwd. Pas in de jaren 1950 zal die situatie enigszins wijzigen en neemt het aantal architecten dat er actief is toe. Op dat moment zal ook het Office des Cités Africaines startten met de bouw van woonwijken voor Congolezen die in die jaren golden als het paradepaardje van het koloniale bouwen [fig. 6]. [13] Toch kreeg Elisabethstad nooit de allure van een grootstad. Tot op vandaag straalt het stadscentrum er eerder de atmosfeer van een tuinstad uit.

De stedelijke ontwikkeling van Leopoldstad verliep erg verschillend. Ze kwam trouwens ook pas later op gang. Weliswaar werd begin jaren 1920 besloten om Leopoldstad tot nieuwe hoofdstad van de kolonie te maken, een beslissing die gepaard ging met een belangrijke stedenbouwkundige operatie. Maar het is pas in de naoorlogse periode dat de stad, mede door de economische boom begin jaren 1950, echt haar definitieve vorm en verschijning zal krijgen, zoals we die kennen uit de toenmalige propaganda: een moderne ‘metropool' met hoogbouw en brede boulevards vol Amerikaanse wagen. De projecten van architect Claude Laurens zijn de meest sprekende voorbeelden van het architecturale modernisme dat op deze beeldvorming aansluit. [14] Laurens ontwierp grootschalige appartementsgebouwen, commerciële complexen, banken, enz. die in het stadsbeeld van Leopoldstad opvallen door hun elegante maatvoering en gestileerde vormgeving met duidelijke referenties aan de corbusiaanse vormentaal: brise-soleil, pilotis, sculpturale daklandschappen,… [fig. 7, 8] Toch betreft het hier niet een loutere kopie. Laurens' werk kan immers gelezen worden als het resultaat van een lokale transformatie van het Europese modernisme, waarbij het oeuvre van Braziliaanse architecten als Oscar Niemeyer of Affonso Reidy een belangrijke bron van inspiratie vormt. Geheel in de lijn van een opkomende internationale ontwerppraktijk in de naoorlogse jaren, staat in de ontwerpbenadering van Claude Laurens een aandacht voor het beheersen van de klimatologische randvoorwaarden centraal. Zijn ontwerpen zijn gebaseerd op een doordachte conceptie van plan, doorsnede en gevel om de zon te weren, regen buiten te houden, oogverblinding te vermijden en tegelijk ook dwarse ventilatie van de binnenruimtes mogelijk te maken om een aangenaam binnencomfort te genereren.

Hoe aangepast het werk van Claude Laurens ook is aan de klimatologische omstandigheden in Congo, het getuigt niet van een zoektocht naar een vormgeving die zich op een meer culturele manier verhoudt tot de lokale context. Het blijft een architectuur die zich inschrijft in een universeel idioom, een "tropisch modernisme" dat, in de woorden van de Britse architect Maxwell Fry, als een "dialect" van de International Style kan worden beschouwd. In een interview liet Claude Laurens ooit verstaan dat hij het expliciet opnemen van vormverwijzingen naar traditionele Afrikaanse bouwvormen of objecten weinig zinvol vond. Daarmee verwoordde hij een standpunt dat de rode draad vormt doorheen het ganse debat over het bouwen in de kolonie: de inlandse cultuur bood volgens het courante standpunt van architecten geen enkele inspiratie voor de ontwikkeling van een eigentijds koloniaal architectuuridioom. Toch vallen er een aantal markante uitzonderingen te noteren van architecten die toch naar een Afrikaanse vernacular streefden. De groep Yenga rond Claude Strebelle, bijvoorbeeld, zal in een aantal van haar projecten op zoek gaan naar een vormentaal die de verworvenheden van een actuele bouwpraktijk opneemt maar tegelijk getuigt van een aandacht voor de Afrikaanse culturele context. Het theater in Elisabethstad uit midden jaren 1950, waarvan de binnendecoratie werd verzorgd door contemporaine Congolese kunstenaars, kan als voorbeeld worden genoemd [fig. 9]. [15] Interessant is ook de architectuur van de jaarbeurs in Stanleystad (Kisangani) uit 1955, waarin architecten Marcel Molleman en Paul-Amaury Michel op vaak subtiele manier verwijzingen opnamen naar lokale cultuurelementen. De elegante metalen structuur van het Belgische paviljoen, samengesteld uit geprefabriceerde onderdelen van stellingenbouw, kunnen bijvoorbeeld als een referentie worden geïnterpreteerd naar de visfuiken van de Wangenia-vissers. [16] Ook in de missionaire bouwproductie vallen voorbeelden aan te duiden waar in de vormgeving en decoratie duidelijke referenties zijn opgenomen naar de Afrikaanse cultuur. Vooral de geometrische motieven die voorkomen op Congolese textiel -de zogenaamde ‘velours du Kasaï'- vormden een dankbaar element voor liturgische en architecturale decoratie.

Koloniale architectuur en kolonisatiegeschiedenis

Een belangrijk segment van de bouwpraktijk in Congo oversteeg nauwelijks het strikt utilitaire karakter. De bouwactiviteiten richtten zich immers sterk op het realiseren van de nodige hardware voor het economische exploitatiebeleid, de missionaire bekeringsactiviteit en het koloniale ‘beschavingsproject' (infrastructuur, opslagplaatsen, kerken en missieposten, scholen, hospitalen,…). Ook gebouwen en projecten die in Congo door gerenommeerde architecten werden ontworpen, ontsnapten echter niet aan de randvoorwaarden van de koloniale context waarin ze tot stand kwamen. In de gebouwde omgeving in Congo die tijdens de koloniale periode tot stand kwam, valt af te lezen hoe de ideologie van het Belgische kolonialisme op het terrein werd geïmplementeerd en hoe de specifieke maatschappelijke randvoorwaarden van de koloniale samenleving bepalend waren voor de bouw- en planningspraktijk. Dat maakt dat we via een studie over koloniale architectuur en stedenbouw ook de kolonisatiegeschiedenis kunnen herlezen. Dat vormt trouwens een belangrijke invalshoek in het actuele, internationale onderzoek, zoals het werk van auteurs als Zeynep Çelik. [17]

De architectuurprojecten van Claude Laurens zijn niet alleen sprekende illustraties van hoe het modernistische idioom in een tropisch klimaat wordt bijgesteld, maar geven ook te zien ook wat de specifieke condities waren van het wonen in een koloniale context. Zo is een close-reading van de plattegronden van zijn appartementsgebouwen verhelderend voor de manier waarop in de kolonie de omgang met het Congolese huispersoneel werd gereguleerd en hoe die afwijkt van de woonpatronen die golden in burgerlijke woonhuizen en appartementen in het moederland, een segment van de bouwmarkt waarin Claude Laurens ook actief is geweest. Dat Laurens in Congo is gaan bouwen, heeft trouwens alles te maken met de het feit dat de grote Brusselse aannemersbedrijven en immobiliënkantoren begin jaren 1950 de mogelijkheden van de koloniale bouwmarkt ontdekten en hun werkterrein uitbreidden naar Leopoldstad in het bijzonder. Het is ook in deze context van economische bloei dat Sabena haar Afrikaanse activiteiten sterk zal uitbreiden en de belangrijkste opdrachtgever van Claude Laurens in Congo zal worden. Voor de nationale luchtvaartmaatschappij tekende Laurens twee 60 meter hoge woontorens, die tot op vandaag het stadsbeeld markeren, alsook een imposant hotelcomplex dat echter onuitgevoerd bleef.

Het Collège du Saint-Esprit te Bujumbura (Burundi), een project van de hand van architect Roger Bastin, illustreert treffend de soms erg directe relatie tussen architectuur en koloniale beleid [fig. 10]. [18] Dit indrukwekkende complex in tropisch modernistische stijl is gelegen in de heuvels net buiten de stad Bujumbura, de toenmalige hoofdstad van het voogdijgebied Ruanda-Urundi. Aan de basis ervan lag een complex opdrachtgeverschap. Gesitueerd in het missiegebied van de Witte Paters, werd het college geleid door de congregatie van de Jezuïeten, terwijl de koloniale overheid in belangrijke mate de bouwopdracht had gestuurd. Het was immers de overheid die had opgelegd dat het college de eerste ‘interraciale' instelling voor secundair onderwijs in Belgisch Afrika moest worden, waar leerlingen ongeacht hun afkomst toegang kregen, zij het na een strenge selectie op basis van al verworven kennis. De overheid maakte van dit college een prestigeproject, dat ze uitspeelde om haar beleid in het voogdijgebied te legitimeren ten overstaan van de Verenigde Naties. In dit college, zo luidde het officiële verhaal, werd de toekomstige elite van Belgisch Afrika opgeleid. Analoog zouden de Jezuïeten en de Witte Paters het college voor hun eigen agenda gebruiken. Voor de eersten gold het college als de plek waar het beste van twee beschavingen, de westerse en de Afrikaanse, samenkwam, wat zich onder meer uitte in het opnemen van lessen over traditionele cultuur in het curriculum (dans, literatuur,…). Voor de Witte Paters, die de missiebroeder hadden geleverd die de werf leidde, vormde het college een belangrijk wervingsmiddel om nieuwe broeders aan te trekken. De turbulente ontstaansgeschiedenis van het Collège du Saint-Esprit, waarin ook Afrikaanse actoren zoals de Mwami van Ruanda een cruciale rol speelden, toont glashelder de gespannen verhoudingen en tegenstellingen die in de naoorlogse periode binnen de blanke gemeenschap aanwezig waren. Een studie over dit gebouw maakt ons met andere woorden bewust van het feit dat de koloniale geschiedenis een stuk complexer is dan we doorgaans geneigd zijn te geloven.

Meer nog dan de architectuur, geeft de stadsplanning te zien hoe het koloniale beleid op het terrein wordt geïmplementeerd. Het ‘ideale' schema van de koloniale stad in Congo werd immers, net zoals in vele andere kolonies, gekenmerkt door een expliciete fysieke scheiding tussen de Europese stad en de inlandse wijken. [19] In het jargon meestal aangeduid als de "zone neutre", vormde deze zone de fysieke vertaling van de raciale scheiding of "colour bar" die de koloniale samenleving verdeelde in een blanke en een zwarte gemeenschap. Dit ‘ideale schema' werd niet altijd even strikt toegepast in de praktijk, en soms stonden de sociale praktijken die op een bepaalde locatie golden haaks op dit scheidingsprincipe. In Elisabethstad, bijvoorbeeld, vertoonde het stadsplan wel degelijk een expliciete fysieke scheiding [fig. 11], maar was een reglementering in voege die het Afrikaanse huispersoneel toeliet de nacht door te brengen in de zogenaamde ‘boyerie', een kleine constructie op het perceel van de woning van de meester. Daardoor was er een belangrijke Afrikaanse aanwezigheid in de Europese stad. In Leopoldstad daarentegen dienden de Afrikaanse ‘boys', na het beëindigen van hun dagtaak, terug te keren naar de inlandse wijk. De fysieke scheiding tussen beide stadsdelen was lange tijd erg onduidelijk, en op bepaalde plaatsen zelfs onbestaand. Midden de jaren 1930 zal men dan ook beslissen om a posteriori gedeeltelijk een "zone neutre" in het stadsweefsel in te voegen.

Deze tweedeling tussen blank en zwart geeft echter een te eenvoudig beeld van de complexiteit van de koloniale samenleving. Vaak wordt immers vergeten dat zowel de zwarte als de blanke gemeenschap in de Belgische kolonie op vele plaatsen erg heterogeen van samenstelling was. De Congolese populatie bestond immers uit vele groepen van diverse etnische herkomst, aangevuld met Afrikaanse inwoners uit Senegal, Ivoorkust, Zanzibar, enz. Naast Belgen vertoefden ook significante groepen Portugezen, Grieken, Italianen, Scandinaviërs, enz. in Congo en vanaf de jaren 1930 was er ook een niet onbelangrijke Joodse gemeenschap. Hoe de heterogeniteit van de zwarte gemeenschap zich vertaalde in variërende stedelijke nederzettingspatronen is goed beschreven voor de casus van Stanleystad (vandaag Kisangani). [20] In het stadsbeeld van Elisabethstad is de aanwezigheid van diverse Europese nationaliteiten expliciet zichtbaar: elke groep streefde er immers naar zijn collectieve identiteit in het stadsbeeld te markeren door het optrekken van een markant gebouw: een synagoge [fig. 12], een orthodoxe kerk, een consulaat, een clubhuis, enz. [21] De geschiedenis van de kolonisatie van Congo is dus lang geen exclusief Belgisch verhaal. Dat laatste aspect is niet onbelangrijk in een reflectie en discussie over de actuele omgang met het koloniale bouwkundige patrimonium in Congo, omdat stilaan ook vanuit die verschillende Europese regio's opnieuw aandacht voor de eigen aanwezigheid in Congo begint te ontstaan. [22]

Koloniale architectuur als "lieu de mémoire"

Ondanks de turbulente episodes die Congo heeft doorgemaakt sinds de onafhankelijkheid, is het bouwpatrimonium uit de koloniale tijd grotendeels bewaard, al is de staat van vele gebouwen vaak zorgwekkend wegens een gebrek aan onderhoud en de tand des tijds. [23] Deze gebouwde omgeving heeft vandaag een dubbelzinnig statuut. Door het feit dat ze veelal nog in gebruik zijn, maken koloniale gebouwen de dagelijkse leefwereld uit voor vele Congolezen. In een land waar de historische kennis snel verdwijnt, niet alleen door een lage levensverwachting, maar ook door het precaire statuut van bibliotheken en archieven, vormen de vele restanten van de koloniale architectuur en stedenbouw dan ook de meest tastbare getuigen van het koloniale verleden. De laatste jaren is er een toenemende belangstelling voor dit patrimonium. Zo werden onder impuls van de directeur van de Archives Nationales de la République Démocratique du Congo te Kinshasa, Antoine Lumenganeso Kiobe, bronzen gedenkplaten aangemaakt om de belangrijkste historische sites in de hoofdstad te markeren. Een ervan is te zien aan de kapel van de Baptist Missionary Society, één van de eerste koloniale bouwsels in Kinshasa. Op advies van een commissie waarin diverse Congolese historici en lokale beleidsmakers zetelden, werden tal van straatnamen in Kinshasa die tijdens de jaren 1970, in het kader van de authenticité-politiek van Mobutu, de koloniale naamgeving hadden vervangen op hun beurt ingewisseld voor namen die terug verwezen naar evenementen of figuren uit het koloniale tijdperk. [24] Onlangs heeft Michel Lwamba Bilonda, een voormalig professor geschiedenis van de Université de Lubumbashi, de geschiedenis van de naamgeving van straten en pleinen in de Katangese hoofdstad in kaart gebracht. [25] Maar het meest markante voorbeeld van hoe het koloniale patrimonium ook vanuit Congolese kant terug voor het voetlicht wordt gebracht, was zonder twijfel het recent terugplaatsen van het ruiterstandbeeld van Leopold II, dat vanaf 1928 het eindpunt markeerde van de belangrijkste symbolische boulevard van de stad [fig. 13]. Begin de jaren 1970 werd dit standbeeld, samen met talrijke andere koloniale monumenten weggehaald en ondergebracht in depots van de stedelijke transportdienst. Al bleef deze opmerkelijke ingreep van korte duur -het standbeeld werd dezelfde dag al weer weggehaald-, het ogenblik voor de terugplaatsing was wellicht niet toevallig gekozen: 3 februari 2005, precies de dag waarop in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika de langverwachte en veelbesproken tentoonstelling Het geheugen van Congo. De koloniale tijd haar deuren opende. Het Congolese initiatief was in België de volgende dag overal voorpaginanieuws. Het geeft ontegensprekelijk aan hoezeer het koloniale patrimonium een ‘gedeeld' erfgoed is. Sinds de postkoloniale tijd zijn de fysieke relicten uit het koloniale tijdperk immers bezet met nieuwe betekenissen. Daardoor zijn ze dragers van zowel Belgische als Congolese herinneringen. Zeynep Çelik heeft in een tekst over de gebouwde omgeving van Algiers op dit algemene fenomeen gewezen, door te verwijzen naar het concept "lieu de mémoire" dat in midden de jaren 1980 door de Franse historicus Pierre Nora was geïntroduceerd als instrument om een nieuwe Franse geschiedenis te schrijven. Çelik stelt dat "symbolic sites for the coloniser culture continued to maintain their significance in the post-colonial era as their capacity to change and acquire new meanings allowed them to act also as places of memory for the colonised". [26]

Een specifiek gebouw uit Kinshasa, vandaag bekend onder de naam Palais de la Nation, illustreert dit fenomeen op treffende wijze. In 1956 werd begonnen met de bouw van dit grootschalige complex. Bedoeld als officiële residentie van de gouverneur-generaal van Belgisch Kongo, was dit zonder meer het belangrijkste publieke gebouw dat de koloniale overheid in Congo heeft gerealiseerd. [27] De oorsprong van dit complex moet worden gezocht in de beslissing uit begin jaren 1920 om van Leopoldstad de nieuwe hoofdstad te maken. Het eerste ontwerp voor de nieuwe residentie dateert immers van 1924. Toch zou het meer dan 30 jaar duren en vele opeenvolgende projecten vergen -er werden zelfs twee architectuurwedstrijden aan deze opgave gewijd- vooraleer met de werf werd gestart. In die zin toont de bouwgeschiedenis van het Palais de la Nation dat het Belgische koloniale project niet werd gestuurd door een uitgesproken imperialistische gedachte. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat precies de Fransen en de Britten in hun kolonies zeer snel imposante gouvernementspaleizen zullen optrekken. En hoewel de vele residentieprojecten en plannen de uitbouw van Leopoldstad wel getuigen van een zekere ambitie om het statuut van België als koloniale machthebber via een monumentale architectuur en stedenbouw te profileren, gold de realisatie van die ambitie blijkbaar niet als een prioritair punt op de politieke agenda. Deze situatie roept de turbulente bouwgeschiedenis van de Brusselse Eeuwfeestboog eind 19de eeuw in herinnering. Leopold II, die als visionair bouwheer zijn winsten uit de mensonterende rubberteelt maar al te graag in de verfraaiing van de nationale hoofdstad investeerde, werd er immers ook geconfronteerd met de manifeste onwil van de Belgische overheid om het eigen politieke project van Nation Building in steen te vertalen. [28]

De ironie van de geschiedenis wil dat het Palais de la Nation nooit zijn oorspronkelijke functie als residentie van de gouverneur-generaal zou vervullen. Het gebouw was niet volledig af op het moment dat Congo onafhankelijk werd. Op 30 juni 1960 werd het interieur in allerijl opgesmukt met gordijnen, zodat de onafhankelijksverklaring kon plaatsvinden in de centrale, cirkelvormige vergaderzaal. Het is hier dat Patrice Lumumba zijn beruchte speech zou uitspreken, waarin hij het Belgische koloniale project hekelde en in niet mis te verstane termen het racistische aspect ervan voor de hele wereld aanklaagde. Het gebouw zou na de onafhankelijkheid nagenoeg onmiddellijk de zetel worden van het nieuwe, onafhankelijke Congo, later Zaïre. Daardoor leeft het gebouw in de Congolese herinnering niet zozeer voort als de uitdrukking van de Belgische koloniale macht, maar wel als plek waar alle belangrijke politieke episodes uit het postkoloniale tijdperk hebben plaatsgevonden.
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het Palais de la Nation is opgenomen in het boek Kinshasa. Génèse et sites historiques dat de directeur van de Archives Nationales de la République Démocratique du Congo in 1995 publiceerde. [29] Maar het gebouw figureert ook prominent in de schilderijencyclus Histoire du Zaïre van de Congolese ‘populaire' schilder Tshibamba Kanda Matulu, een cyclus uit de jaren 1970 die een persoonlijke geschiedenis vertelt van Congo vanaf de prekoloniale tot de postkoloniale tijd. [30] Het gebouw verschijnt er als een echte "lieu de mémoire". Nochtans heeft de schilder, die in Katanga actief was, het Palais de la Nation naar alle waarschijnlijkheid nooit zelf gezien, maar, zoals hij trouwens zelf ook aangaf, kon hij het kennen van de afbeelding op bankbiljetten van de République du Congo, en wellicht ook via foto's uit de geïllustreerde pers, of via postzegels  [fig. 14].

Voor de actuele inwoners van Kinshasa, de zogenaamde Kinois, is het gebouw wellicht nog het meest direct verbonden met de plek waar Joseph Kabila officieel tot nieuw staatshoofd werd uitgeroepen. Voor zijn vader, wijlen Laurent Désiré Kabila, werd op het plein voor het Palais de la Nation een opzichtig memoriaal opgericht, toeval of niet, nagenoeg precies op de plek waar zo lang het ruiterstandbeeld van Leopold II had gestaan.

Naar een geïntegreerde erfgoedbenadering in Congo?

De werking van de Icomos-afdeling Shared Built Heritage laat zien hoe het koloniale bouwkundige erfgoed als katalysator kan werken voor projecten van stadsvernieuwing. [31] Toch lijkt het me belangrijk naast fysieke aspecten -renovatie van gebouwen, stadsvernieuwingsprojecten- ook het element van herinnering op te nemen in een reflectie over de omgang met het koloniale bouwkundig erfgoed in Congo. Het is immers precies via de herinnering dat het ‘gedeelde' karakter van dit specifieke erfgoed op heldere wijze tot uiting komt. Hiervoor kan aansluiting worden gezocht bij de huidige dynamiek die de Vlaamse erfgoedsector kenmerkt, maar ook bij de internationale tendens om het tangible en het intangible heritage op elkaar te betrekken. In Lubumbashi wordt trouwens al sinds enkele jaren in die zin gewerkt. [32] Het ‘gedeelde' karakter van het bouwkundige koloniale erfgoed vraagt om brede, geïntegreerde benadering, waarin nostalgische reflexen best worden verlaten om ruimte te scheppen voor een verscheidenheid aan visies en voor divergerende, of desnoods zelf conflicterende herinneringen. Een zinvolle omgang met dit erfgoed kan met andere woorden alleen tot stand komen in een open dialoog tussen Belgen en Congolezen, of beter, gezien de complexe samenstelling van de populatie die de koloniale tijd in Congo beleefde, tussen Europeanen en Afrikanen.

BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE

  • Bruno De Meulder, De Kampen van Kongo. Arbeid, kapitaal en rasveredeling in de koloniale planning, Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Antwerpen, 1996.

  • Bruno De Meulder, Kuvuande Mbote. Een eeuw architectuur en stedenbouw in Kongo, Houtekiet/deSingel, Antwerpen, 2000.

  • Johan Lagae, 'De kolonie als architectuurlaboratorium? Bouwen in Belgisch Kongo 1885-1960', in Stefan Grieten (red.), Vreemd Gebouwd. Westerse en niet-westerse elementen in onze architectuur, Provinciebestuur Antwerpen/Brepols NV, Antwerpen, 2002, pp. 467-490.

  • Johan Lagae, ' Modern Architecture in the Belgian Congo. A forgotten legacy and a "shared" heritage', in Docomomo Journal, nr. 28, March 2003, pp. 43-50

  • Johan Lagae, ‘Koloniale architectuur', in Anne Van Loo (red.), Repertorium van de Architectuur in België van 1830 tot heden, Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, pp. 476-478 (bevat ook diverse lemma's over architecten werkzaam in de kolonie)

ILLUSTRATIES

[fig. 1] Kaart van Afrika met de toegangswegen tot Congo, midden jaren 1950 (uit Roger De Meyer, Introduction au Congo belge, Office de Publicité S.A., Bruxelles, 1958)

[fig. 2] Residentie van de gouverneur-generaal te Boma, metalen prefabconstructie van de Forges d'Aiseau, opgetrokken in 1888 (uit: C. Buls, Croquis Congolais, Georges Balat, Bruxelles, 1899, p. 12)

[fig. 3] Woning type nr. 22, midden jaren 1920 (uit La maison au Katanga, brochure van de Compagnie Foncière du Katanga, 1930, collectie J. Lagae)

[fig. 4] Commercieel pand, Likasi/Jadotville, jaren 1920, arch. R. Cloquet (?) (uit l'Illustration Congolaise, nr. 124, 1932)

[fig. 5] Institut Marie-José (nu Lyceum Tuendele) te Lubumbashi/Elisabethstad, jaren 1930 (foto J. Lagae, 2000)

[fig. 6] Markt te Ruashi in één van de wijken te Lubumbashi/Elisabethstad; gerealiseerd door het Office des Cités Africaines (foto J. Lagae, 2000)

 [fig. 7] De Sabena woontorens in Kinshasa/Leopoldstad, arch. C. Laurens, 1952-54 (© archieven Claude Laurens, Parijs)

[fig. 8] DIFCO-garagecomplex te Kinshasa/Leopoldstad, arch. C. Laurens, 1955-58 (foto J. Lagae, 2002)

[fig. 9] Theater in Lubumbashi/Elisabethstad, arch. Yenga, 1953-56 (Rythme nr. 23, 1957)

[fig. 10] Collège du Saint-Esprit, Bujumbura/Usumbura, arch. R. Bastin, 1952-61 (© archieven Roger Bastin, Namen)

[fig. 11] De scheiding tussen de Europese stad en de inlandse wijk, Elisabethstad 1911 (Tekhné,  nr. 9, 1911, p. 103)

[fig. 12] Synagoge te Lubumbashi/Elisabethstad, arch. R. Cloquet, ca. 1929 (foto J. Lagae/P. Tshibamb, 2000)

[fig. 13] Ruiterstandbeeld  van Leopold II te Kinshasa/Leopoldstad, ca. 1930 (postkaart collectie J. Lagae)

[fig. 14] Postzegels van het Palais de la Nation te Kinshasa, jaren 1960 (collectie J. Lagae)


[1] Bruno De Meulder, Reformisme thuis en overzee. Geschiedenis van de Belgische planning in een kolonie (1880-1960), KULeuven, 1994; Johan Lagae, "Kongo zoals het is". Drie architectuurverhalen uit de Belgische kolonisatiegeschiedenis (1920-1960), UGent, 2002. Voor publicaties, zie ook de bijgevoegde beknopte bibliografie, alsook de referenties in de voetnoten.

[2] Bernard Pirson, Architecture métallique démontable au XIXe siècle exportée d'Europe vers les pays d'outre-mer. Une contribution belge : les Forges d'Aiseau, ongepubliceerde verhandeling, KULeuven, 1986 ; Denise Gonçalves, La contribution belge à l'architecture métallique pour l'exportation au XIX siècle : les Usines Baume-Marpent et les Forges d'Aiseau, ongepubliceerde doctoraatsverhandeling, UCL, 1997. Ook Eddy Stols heeft in diverse publicaties de aandacht gevestigd op deze metalen prefabconstructies van Belgische makelij.

[3] Maurits Wynants, Van Hertogen en Kongolezen. Tervuren en de koloniale tentoonstelling 1897, KMMA, Tervuren, 1997; Johan Lagae, 'Authentieke Vertoningen. Tentoonstellingsarchitectuur en de mythes over de Belgische kolonie en het moederland 1930-1939', in Feit & Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie  (Historische Uitgeverij, Groningen, the Netherlands), IV, nr. 2, lente 1999, pp. 89-106 (een herwerkte, Engelstalige versie verscheen als 'Displaying Authenticity and Progress. Architectural Representation of the Belgian Congo at international Exhibitions' in the 1930s', in Ziauddin Sardar, Sean Cubitt and Rasheed Araeen (ed.), The Third Text Reader on Art, Culture and Theory, Continuum, London/New York, 2002, pp. 47-61). Johan Lagae, ‘« Un majestueux palais nègre ». De Kongolese sectie op de Exposition Coloniale Internationale te Vincennes 1931 (arch. H. Lacoste)', in Stefan Grieten (red.), Vreemd Gebouwd. Westerse en niet-westerse  elementen in onze architectuur, Provinciebestuur Antwerpen/Brepols NV, Antwerpen, 2002, pp. 491-503.

[4] Bram Cleys werkt momenteel in het kader van een FWO-project ‘Architectuur en missionering in Belgisch Congo. Identiteits(re)constructie tussen dialoog en cultuuroverdracht', aan een doctoraal proefschrift over deze thematiek. Zie Kadoc Nieuwsbrief, mei 2005, pp. 14-16.

[5]  Dat archief is momenteel ondergebracht in het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Brussel.

[6] Françoise Peemans & Patrick Lefèvre, Les sociétés coloniales belges : archives et données bibliographiques (1885-1960), Les Cahiers du CEDAF, nrs. 4/5, 1980.

[7] Een inventaris van een 400-tal architecten die op de een of andere manier actief zijn geweest in het domein van de koloniale architectuur is als annex toegevoegd aan mijn doctoraal proefschrift. Archieven van diverse van deze figuren zijn te vinden in de collecties van de Archives d'Architecture Moderne te Brussel of het Provinciaal Architectuur Archief Antwerpen.

[8] Voornamelijk de collecties van de Afdeling Geschiedenis zijn hier belangrijk.

[9] A. Lumenganeso Kiobe, Congo. Guide des Archives Nationales, Kinshasa, 2001

[10] Zie http://www.aequatoria.be. Honoré Vinck, hoofdredacteur van de Annales Aequatoria, heeft een eerste aanzet gegeven tot het in kaart brengen en documenteren van de belangrijkste gebouwen in Mbandaka.

[11] Een belangrijke indicatie van die toenemende interesse voor architectuur in niet-westerse regio's vormen de recente publicaties van DOCOMOMO, een internationale organisatie die zich bezighoudt met de DOcumentation and COnservation of the MOdern MOvement.

[12] Voor een analyse van dit debat, dat hoofdzakelijk draaide rond het thema van de ‘ideale' koloniale woning, zie Johan Lagae, 'In search of a « comme chez soi ». The ideal colonial house in Congo (1885-1960)', in Jean-Luc Vellut (red.), Itinéraires croisés de la modernité au Congo Belge ( 1920-1950), nrs. 43-44 in de reeks Cahiers africains/Afrika studies, CEDAF/L'Harmattan, Tervuren/Parijs, 2001, pp. 239-282

[13] Voor de OCA-wijken, zie Bruno De Meulder, Kuvuande Mbote. Een eeuw koloniale architectuur en stedenbouw in Congo, deSingel/Houtekiet, Antwerpen, 2000.

[14] Johan Lagae (i.s.m. Denise Laurens), Claude Laurens.  Architecture. Projets et Réalisations [oeuvrecatalogus], nrs. 53-54 in de reeks Vlees & Beton, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2001, 348 pags

[15] voor Yenga, zie het betreffende lemma in Anne Van Loo (red.), Repertorium van de Architectuur in België van 1830 tot heden, Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, p. 604.

[16] voor Marcel Molleman, zie het betreffende lemma in Anne Van Loo (red.), Repertorium van de Architectuur in België van 1830 tot heden, Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, p. 426.

[17] Zie bv. Zeynep Çelik, Urban Forms and Colonial Confrontations. Algiers under French Rule, University of California Press, Berkeley, 1997.

[18] Een grondige analyse van dit college vormt een hoofdstuk in mijn doctoraal proefschrift. Een publicatie over dit project is in voorbereiding

[19] Deze thematiek komt expliciet aan bod in de tentoonstelling Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, die loopt in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren, 4 februari – 9 oktober 2002.

[20] Valdo Pons, Stanleyville : An African Urban Community under Belgian Administration, International African Institute, Londen, 1969.

[21] Voor een eerste analyse van dit fenomeen, zie Johan Lagae, 'Colonial encounters and conflicting memories. Shared colonial heritage in the Belgian Congo', in Journal of Architecture, vol. 9, Summer 2004, pp. 173-197.

[22] Zie in dit verband enkele bijdragen in Jean-Luc Vellut (ed.), Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, KMMA/Snoecks, Tervuren/Gent, 2005. De laatste jaren zijn trouwens in diverse Europese landen initiatieven opgestart (publicaties, tentoonstellingen, websites) die de geschiedenis van de eigen landgenoten in Congo in kaart brengen.

[23] Dit bleek onder meer tijdens studiereizen in Congo in 2000 (Lubumbashi) , 2002 (Kinshasa) en 2003 (Kinshasa & Beneden Congo). De laatste twee reizen gebeurden in opdracht van het KMMA en kaderden in de voorbereiding van de tentoonstelling Het Geheugen van Congo. Recent wijdde Bernard Balteau van de RTBf een documentaire aan de restanten van de koloniale architectuur in Congo in een themauitzending over Congo in de reeks Les Années Belges (uitgezonden op 26 april 2005).

[24] Informatie verstrekt door prof. Jacob Sabakinu van de Universiteit van Kinshasa.

[25] Michel Bilonda Lwamba, Histoire de l'onomastique d'avenues et de places publiques de la ville de Lubumbashi (de 1910 à nos jours), Presses Universitaires de Lubumbashi, Lubumbashi, 2001.

[26] Zeynep Çelik, 'Colonial/Postcolonial Intersections. Lieux de mémoire in Algiers' in Third Text, 49 (1999), pp. 63-72.

[27] Voor een uiteenzetting van de diverse fazes van deze bouwgeschiedenis, zie Johan Lagae, 'Le Petit Belge a voulu faire grand. The troublesome construction of the Résidence du Gouverneur Général du Congo Belge in Leopoldville (1922-1960)', in METU-Journal of Architecture, vol. 20, nrs. 1-2, 2000 [pas verschenen in 2004], pp. 6-27 (raadpleegbaar via Open Archives van de bibliotheek UGent, zie http://www.lib.ugent.be). De bredere stedenbouwkundige context waarin dit project moet worden gesitueerd, wordt besproken in Lagae, ‘Colonial Encounters…', art. cit.

[28] Een uitvoerige reconstructie van de bouwgeschiedenis van de Eeuwfeestboog is te vinden in L. Ranieri, Leopold II. Urbaniste, Hayez, Brussel, 1973.

[29] Antoine Lumenganeso Kiobe, Kinshasa. Génèse et sites historiques, Arnaza-Bief, Kinshasa, 1995.

[30] Voor de meest uitvoerige documentatie over deze schilderijencyclus, zie Johannes Fabian, Remembering the Present. Painting and Popular History in Zaire, University of California Press, Berkeley, 1996.

[31] Zie de bijdrage van Peter Van Dun in het verslagboek van de VCM ontmoetingsdag ‘Naar den vreemde, uit den vreemde', (Oostakker, 30 april 2005).

[32] Een belangrijke aanzet tot een dergelijke aanpak zijn de projecten rond stedelijke herinnering in Lubumbashi, opgezet onder impuls van prof. Bogumil Jewsiewicki van de Université de Laval, Québec (Canada), in samenwerking met lokale partners (het museum en de universiteit van Lubumbashi) en Belgische medewerkers. Zie onder meer Violaine Sizaire (ed.), Mémoires de Lubumbashi: Images, objets, paroles. Ukumbusho (souvenir), L'Harmattan, Paris, 2001.

Johan Lagae
De auteur studeerde in 1991 af als burgerlijk ingenieur-architect aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent, waar hij sinds 1994 werkzaam is. In 2002 promoveerde hij op het doctoraal proefschrift “Kongo zoals het is”: Drie architectuurverhalen uit de Belgische kolonisatiegeschiedenis (1920-1960). Hij publiceert regelmatig over koloniale architectuur en hij  was co-commissaris van de tentoonstelling "Het geheugen van Congo. De koloniale tijd" (Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Tervuren, 04/02/2005 – 09/10/2005). In het kader van zijn onderzoeksactiviteiten ondernam hij een aantal studiereizen naar de Democratische Republiek Congo, en documenteerde er o.m. delen van het architecturale patrimonium in o.a. Lubumbashi (het voormalige Elisabethstad), Kinshasa (het voormalige Leopoldstad) en enkele locaties in Beneden-Congo.
Website
: www.architectuur.ugent.be

In aansluiting op: Het bouwkundige erfgoed in de D.R.C. – Filmvoorstelling: "Preserving Asmara: architecture, memory and the making of a nation" met navolgend debat

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.