12.02.06 Geschiedenis van Congo

Voor de kolonisatie waren er al vele staten opgericht. Die koninkrijken vertoonden enkele gemeenschappelijke kenmerken: de troonsopvolging gebeurde eerder langs de vrouwelijke lijn en leidde tot een stemming of een strijd onder de kandidaten, wat soms zustermoord tot gevolg had. De geschriften van Europese reizigers hebben ons de pracht en praal aan het hof en de strikte ceremonies getoond.

Deze koninkrijken haalden hun rijkdom uit een zeer actieve handel. In de beboste gebieden maakten de rivieren uitwisselingen met behulp van tussenpersonen mogelijk: de producten van de kust gingen van hand tot hand en belandden zo honderden, soms duizenden kilometers stroomopwaarts; de producten uit het binnenland deden hetzelfde in de andere richting.

Vanaf de 16e eeuw geraakten de producten die werden ingevoerd vanuit Europa en vooral Amerika dieper in het continent: maniok, tabak en maïs werden verbouwd in een groot deel van Centraal-Afrika. In de savannerijke gebieden gebeurde de handel, met karavanen, eerst met het westen en daarna ook met het oosten van het continent. Vanaf de 16e eeuw heeft de slavenhandel het hele land verwoest: er werd gemoord en geplunderd en er kwamen onophoudelijke oorlogen tussen stammen en koninkrijken, en dat betekende uiteindelijk het einde van deze staatssystemen.

Na 1860 verdween de Atlantische slavenhandel, maar deze werd vervangen door de oostelijke en zuidelijke slavenhandel, in handen van de Swahili. Die Arabische slavenhandel, die duurde tot het einde van de 19e eeuw, veroorzaakte volksverhuizingen (Luba), wat de aanwezigheid van moslimminderheden in het oosten verklaart.

De oudste bekende staat in de regio is het koninkrijk Kongo; het trekken van de koloniale grenzen heeft later de ‘Kongolese’ bevolkingsgroepen verdeeld tussen de Democratische Republiek Congo, Congo-Brazzaville en Angola. Het koninkrijk Kouba vormde zich in West-Kasai en Lulua. Zijn oorsprong is te vinden in de 15e eeuw, maar het koninkrijk kwam pas echt tot bloei in de 17e eeuw, onder het bewind van Chamba Bolongongo. Deze ‘modernistische’ vorst moedigde het verbouwen van nieuwe gewassen aan en verspreidde het weven van raffia. Aan het einde van de 17e eeuw vielen de Luba het koninkrijk Kouba binnen. Dat bleef nochtans bestaan tot het werd onderworpen door de Belgen in 1904.

Het koninkrijk Luba zou opgericht zijn in Katanga door Kongolo, die uit het oosten kwam in de 16e eeuw. Op het einde van de 17e eeuw breidde een van zijn opvolgers, Kumwinbu Ngombé, het territorium uit tot aan het Tanganyikameer. De geschiedenis van het koninkrijk werd gekenmerkt door zware rellen om de macht en door gevechten tussen broeders, waardoor het nooit stabiliteit heeft gevonden. In de 19e eeuw viel het ten prooi aan zijn buren (Chokwe, Tetela, Bayeke). Toen de Belgen in 1892 arriveerden, beperkte het grondgebied zich al tot een kleine enclave aan de bron van de Lomani.

Het koninkrijk Lunda zou zijn ontstaan in de 16e eeuw door de samensmelting van gebieden van verschillende stammen die zich in het zuidoosten van Katanga bevonden. Rond 1660 vergrootte de vorst Mwata Yamvo (wiens naam de titel van de dynastie werd) het grondgebied tot aan Kasaa en de Zambezi. In de 18e eeuw breidde het koninkrijk zich nog uit naar het oosten en het zuiden. In 1885 vielen de Chokwes het oosten van het koninkrijk binnen. Daar werden ze in 1887 verdreven door twee broers: Mushiri en Kawelé, tijdens de ‘oorlog van de houten pijl’.

Andere koninkrijken vestigden zich in de savanne in het noordoosten onder de bevolkingen van Zande en Mangbetu. De kleine etnische groepen verspreid over de beboste regio’s van het dal, die samen de naam Mongo droegen, hadden zelf geen politieke organisatie.

In de 19e eeuw ontstonden nieuwe koninkrijken onder leiding van ‘commerciële prinsen’. Msiri, afkomstig uit Tanganyika, verrijkte zich door het verhandelen van ivoor, koper en slaven in Katanga rond 1850. Daarna probeerde hij voor zichzelf een echt rijk uit te bouwen, hij noemde het Garangaze. Rond 1880 beheerste hij het hele zuidelijke deel van de huidige Democratische Republiek Congo.

Tippoo-Tip, een handelaar uit Zanzibar, deed ongeveer hetzelfde ten westen van het Tanganyikameer in de jaren 1860. Zijn staat werd sterk en welvarend door de handel, maar ook door de oprichting van grote plantages en de aanleg van een wegennet tot aan de kust. Ook andere staten vormden zich op hetzelfde moment: het koninkrijk Zande, aan het einde van de 18e eeuw of begin 19e eeuw op het plateau van Oubangui tot aan Uele; het koninkrijk Mangbetu, opgericht door Nabiembali in 1815, in de noordoostelijke punt van de huidige Democratische Republiek Congo.

In 1482 toonden de Portugezen, die de monding van de Congorivier verkenden, aan Europa dat er een ‘koninkrijk van Kongo’ bestond. Eeuwen lang hadden de Portugezen zich beperkt tot de kustregio, in Angola. De echte ontdekkingstochten begonnen pas aan het einde van de 18e eeuw, en het is pas in de jaren 1870 dat de Europeanen de onbekende gebieden van het donker continent hebben leren kennen, onder leiding van sir Henry Morton Stanley, de eerste die de Congostroom helemaal naar het binnenland heeft gevolgd.

De koning der Belgen, Leopold II, die droomde van een rijk in Afrika, richtte in 1876 de Association internationale du Congo (AIC) op, naam aanvaard in 1883, en zette Stanley aan het hoofd van de missie. Begin jaren 1880, kreeg Stanley concurrentie van Pierre Savorgnan de Brazza (in Franse loondienst). In 1881 ging de grote Britse ontdekkingsreiziger stroomopwaarts op de linkeroever van de Congostroom en hij bevestigde daar de dominantie van de AIC door er, ter ere van de koning der Belgen, Leopoldstad op te richten, dichtbij het vissersdorp Kinshasa. In 1885 werd door de verenigde Europese machten op de conferentie van Berlijn de ‘onafhankelijke staat Congo’ opgericht, als persoonlijke eigendom van de koning der Belgen, Leopold II.

Leopold II drukte de vele opstanden gewelddadig de kop in. De kolonisatoren vernietigden de staten van de commerciële prinsen onder het voorwendsel dat ze de slavenhandel bestreden. Maar de opstanden hielden lange tijd aan. De Tetela waren in 1907 nog steeds niet verslagen. Kasongo Niembe, de vorst van het koninkrijk Luba, bleef ongrijpbaar tot 1917. Leopold II liet de exploitatie van de rijkdommen (vooral rubber en ivoor) in de kolonie over aan enkele geprivilegieerde handelsmaatschappijen. Een decreet van 1889 stelde dat alle ‘lege’ gebieden bij wet van de staat waren: in een maatschappij die leefde van de jacht, het verzamelen van voedsel en een landbouwnomadisme (brandcultuur) werden zo alle inkomensbronnen van het volk afgenomen. Hele bevolkingsgroepen moesten dus wel gaan werken voor de onafhankelijke staat Congo.

Belastingen, dwangarbeid, slechte behandeling, rotkarweien en onmenselijk brutale onderdrukking; al die gewelddaden die de handelsmaatschappijen daar hebben gepleegd, hebben aan die periode uit de geschiedenis van Congo de naam ‘tijd van de uitroeiingen’ gegeven. In 1888 richtte Leopold II een soort politie op om de orde te handhaven. De overeenkomst die werd ondertekend door de onafhankelijke staat Congo en de Heilige Stoel in Rome in 1906 gaf aan de missionarissen stukken land zodat ze in hun levensonderhoud konden voorzien. Vaak konden ze zich er ook mee verrijken.

In 1908 werd Leopold II gedwongen de onafhankelijke staat Congo over te laten aan de staat België. Dat gebeurde nadat hij in diskrediet was gebracht door het uitlekken van de gruweldaden die de koloniale handelsmaatschappijen hadden begaan onder zijn gezag.

De koloniale exploitatie, die steeds werd gedomineerd door grote landbouwkundige projecten of mijnondernemingen veranderde van aard toen Congo een Belgische kolonie werd. De Belgen zetten zich in om het Leopoldistische systeem weg te vegen. In 1910 voerden ze de vrijhandel opnieuw in en schaften ze het monopolie voor rubber en ivoor af. De exploitatie van de mijnen werd nieuw leven ingeblazen via ondernemingen als de Union Minière du Haut-Katanga en de Generale Maatschappij van België.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was er eerst de schending van de neutraliteit van België (in Europa), daarna vielen de Duitsers Kivu en het westen van Tanganyika binnen, waardoor de Belgen mee in het conflict werden gesleept. Ze mobiliseerden 18.000 soldaten en vooral 200.000 dragers, die meededen bij de verovering op de Duitsers van het huidige Kameroen, die de Britten uit Rodesië hielpen bij de krachtmetingen met de Duitsers uit Tanganyika en die Rwanda, Burundi en later Tanganyika binnenvielen.

De koloniale exploitatie ging gewoon voort na het conflict en werd gekenmerkt door een karikaturaal paternalisme, wat niet betekende dat opstanden niet meer krachtig werden neergeslagen. Het gewoonterecht werd neergeschreven en de administratie werd verbeterd. De bevolking werd opgedeeld in etnische groepen, de kolonie verdeeld in provincies, districten en territoria of sectoren. Door een intense verstedelijking werden buitengewone centra opgericht in de steden; die centra werden toevertrouwd aan artificiële stamhoofden.

De Belgische kolonisatie werd ook gekenmerkt door rassendiscriminatie. De opvoeding was volledig toevertrouwd aan religieuze instellingen en werd beperkt tot de basis, volgens de toen populaire spreuk: ‘Geen elite, geen problemen!’. Slechts een minieme categorie van ‘geëvolueerden’ had enkele privileges.

De kolonie genoot van een niet zo grote industrialisatie, maar toen het land onafhankelijk werd (1960), had het toch een zeker voordeel op de buurlanden: zeepziederijen, margarineproducerende bedrijven, textielindustrie, schoenfabrieken, brouwerijen, steenbakkerijen, … In Congo waren er ook 30 waterkrachtcentrales, een spoorwegennet (sinds 1898), een wegennet en drie internationale luchthavens.

Tijden de Tweede Wereldoorlog vocht de kolonie mee in Ethiopië. Sommige soldaten werden daarna naar het Verre Oosten gestuurd. In Belgisch Congo moest er langer worden gewerkt om de productie van ertsen, rubber en palmolie te vergroten. Zo kende Belgisch Congo tussen 1945 en 1960 een periode van echte economische ontwikkeling. Meer dan 100.000 Europeanen (Belgen, Portugezen, Grieken) beheerden de administratie en beheersten de grote economische sectoren. Na de oorlog bleven de Belgen lange tijd vijandig tegen de evolutie van hun kolonies. In 1956 publiceerde professor Van Bilsen een dertigjarenplan voor de emancipatie van Belgisch Afrika. Het werd al snel een berucht boek. Nochtans werden sinds 1946 enkele vakbonden toegestaan, maar dan wel onder de strikte controle van de administratie.

Omdat de vrije meningsuiting niet bestond, maakte de oppositie een tijdlang een religieuze omweg, onder de bescherming van syncretische kerken, onder andere die van Simon Kimbangu vanaf 1921 en die van Kitawala (Watchtower) vanaf 1923. Maar het paternalisme dat de relaties tussen Europeanen en Congolezen overheerste, moest wel toegeven aan de emancipatie van de inheemse volkeren. In de jaren 1950 werd de oppositie politiek. In 1956 verscheen het Manifeste de Conscience africaine, dat werd opgemaakt door een groep ‘geëvolueerden’ die onafhankelijkheid eiste. Naar het voorbeeld van de Franse kolonies, zoals Senegal en dichterbij Gabon, die onafhankelijk werden in 1960, kwam ook Congo plots in de malaise van een onvoorbereide onafhankelijkheid.

In 1957 werd Abako (Association des Bakongos) opgericht, de eerste politieke partij in Congo, en ze won de gemeenteraadsverkiezingen in Leopoldstad. Een beslissend gebeuren was de volksopstand in de hoofdstad op 4 januari 1959. Zich plots bewust van het onvermijdbare, bespoedigden de Belgen de dekolonisatie. Op 20 januari 1960 was er een rondetafelconferentie in Brussel om de onafhankelijkheid te organiseren. Na in elkaar geflanste onderhandelingen werd de officiële datum van de onafhankelijkheid van Congo vastgelegd op 30 juni 1960.

Joseph Kasavubu werd president. Enkele dagen later stortte Congo-Leopoldstad (niet veel later Congo-Kinshasa genoemd) zich in de onrust door opstandig gedrag bij de ordehandhavers; in juli scheidde de rijke mijnregio van Katanga zich af onder leiding van Moïse Tshombé. Zo begon een periode van chaos die meer dan de helft van het grondgebied in zijn greep hield, met name Kwilu, Kivu en de stad Kisangani.

Op 14 september 1960 profiteerde kolonel Mobutu van de persoonlijke rivaliteit tussen de premier, Patrice Lumumba, en de president van de republiek, Joseph Kasavubu, door beide mannen te ‘neutraliseren’. Patrice Lumumba, een van de grote figuren van het Afrikaans nationalisme, die minister was geworden in 1960, werd gevangengenomen en na zware martelingen werd zijn lot overgelaten aan de nieuwe eerste minister, de leider van Katanga: Moïse Tshombé. De Congolese crisis kreeg toen een internationale dimensie, de vroegere Belgische kolonie werd zelfs het eerste gebied in Afrika waar de VN-blauwhelmen tussenbeide kwamen (zo werd ook de afscheiding van Katanga ongedaan gemaakt in 1963). In 1963 startten de volgelingen van Lumumba een revolutionaire oorlog in Kwilu; Laurent-Désiré Kabila was een van hen. De pogingen om zich af te scheiden en alle soorten onrust groeiden. Daarna grepen de legers van de Verenigde Naties, België, de USSR en de VS in.

In oktober 1965 werd Tshombé op zijn beurt afgezet en verbannen; daarna ontdeed Mobutu zich van Kasavubu: op 24 november 1965 pleegde Mobutu een staatsgreep en riep hij zichzelf uit tot president van de Republiek Congo. De Grondwet werd opgeschort, het parlement ontbonden. Op 30 juni 1966 veranderde de naam van de hoofdstad: Leopoldstad werd Kinshasa; een jaar later richtte Mobutu de enige toegestane partij op: de MPR (Mouvement populaire de la révolution), als steun aan zijn despotische regime. Op 27 oktober 1971 veranderde de naam van de Republiek Congo, vanaf toen werd het de Republiek Zaïre. In 1972 bracht het beleid van ‘authenticiteit’ uiteindelijk de Afrikanisatie van alle oorspronkelijk Europese namen met zich mee (plaatsnamen en eigennamen): Mobutu gaf het voorbeeld en gaf zichzelf de mooie naam Sese Seko Kuku Ngebendu wa za Banga (‘Onverschrokken krijger, de schrik van alle luipaarden’).

De ‘Zaïrisering’ leidde in 1974 tot de nationalisatie van grote buitenlandse mijnbedrijven die de uitgebreide rijkdommen van het land ontgonnen (koper, kobalt, mangaan, zink, goud, zilver, diamant, uranium,…). Maar dit beleid hielp de grote arme Zaïrese klasse niet. Het mobutisme, dat zich baseerde op vriendjespolitiek, algemene corruptie en de verdeling van nationale rijkdommen onder de machtigen (daarin school het Zaïrese probleem), leidde stilaan tot de verbrokkeling van de staat. In 1977-1978 was er een nieuwe poging tot afscheiding in Shaba (de nieuwe naam voor Katanga) die Mobutu enkel kon stoppen door de hulp van het Marokkaanse en Franse leger in te roepen.

Maar toen de Koude Oorlog eindigde, was Zaïre ook geen anticommunistisch bastion meer. Toen de Cubaanse soldaten Angola verlieten, volgden de Amerikanen al snel, ze verlieten hun militaire basissen die ze gebruikten om de UNITA (Nationale Unie voor de Totale Onafhankelijkheid van Angola) te steunen. Op dezelfde moment werden de ertsen uit Shaba minder belangrijk in strategisch opzicht; in 1978 hadden de Fransen en de Belgen nog militair ingegrepen in Kolwezi om die ertsen te blijven controleren. De politieke crisis barstte echt los in 1990.

Net als alle andere Afrikaanse landen, kwam Zaïre in de greep van de roep naar vrijheid en democratie, die zich opdrong na de val van het communistisch blok. Een nationale conferentie gaf aan de "levende krachten" van het land de kans om zich te uiten en het meerpartijenstelsel werd heringevoerd. Enkele dagen later werd een studentenbetoging in Lubumbashi hardhandig neergeslagen door het leger, 500 studenten zouden zijn omgekomen.

In 1991 volgde uit een nieuwe nationale conferentie de oprichting van de "Union sacrée de l'opposition" en Mobutu moest de chef van de oppositie, Etienne Tshisekedi, tot eerste minister benoemen; maar de confrontatie tussen de oppositie onder leiding van Tshisekedi en de president, die de steun had van het leger en zijn privé-leger, verlamde de politiek in het land; Tshisekedi, die dus onmogelijk kon besturen, werd in 1993 ontslagen. Doordat de staat uiteenviel en het geld niets meer waard was, probeerde het Zaïrese volk te overleven door heel ingenieus te werk te gaan.

Door de groeiende onzekerheid verliet het merendeel van de overgebleven Europeanen Zaïre (in september 1990). De problemen wakkerden bovendien een latent stamgevoel aan. Vooral in Shaba was er veel etnisch geweld: de autochtone Lunda verdreven zo’n 400.000 Luba (afkomstig uit Kasai), die Luba probeerden zich dan opnieuw in hun thuisland te installeren. Ook het noorden van Kivu heeft zijn aandeel in de uitroeiing van stammen gehad. Op 14 november 1992 werd op een conferentie bepaald dat Zaïre zich moest omvormen tot de federale Republiek Congo. Dat voorstel moest eigenlijk door een referendum in 1997 worden goedgekeurd. Maar het ging allemaal veel sneller.

In 1994 moest de nieuwe regeringsleider, Léon Kengo WA Dondo, de gevolgen van de problemen in Rwanda oplossen: in juli waren een miljoen Hutu's de massamoorden in Rwanda (toen bestuurd door Tutsi's) ontvlucht en ze vonden een schuilplaats in het oosten van Zaïre, waar ze rondzwierven in verschrikkelijke omstandigheden.

In oktober 1996 weigerde Mobutu, die al drie decennia lang aan de macht was (hij had zichzelf ondertussen al uitgeroepen tot maarschalk) van het politieke toneel te verdwijnen. Daardoor ontstond er een gewapende opstand in Zuid-Kivu, die opstand werd zwaar gesteund door Rwanda en Oeganda. De opstandelingen waren vooral Banyamulenge (Tutsi's van Rwandese oorsprong die in het oosten van Zaïre woonden). Ze werden ondersteund door de machthebbers in Rwanda en Oeganda. De troepen van de Alliantie van de democratische machten van Congo-Zaïre (AFDL), onder leiding van Laurent-Désiré Kabila, vielen eerst vluchtelingenkampen voor Rwandese Hutu's aan en namen daarna alle grote steden in het oosten één voor één in bezit. De AFDL trok daarna verder op naar het noorden. Het Zaïrese leger dat niet werd betaald en slecht was uitgerust, bood nauwelijks weerstand en sloeg liever aan het plunderen. Toen Kabila op 17 mei 1997 Kinshasa binnentrok, riep hij zichzelf uit tot president. Kabila noemde het land Democratische Republiek Congo en liet zichzelf de ‘grootste machten’ toekennen: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en alles in verband met defensie. In februari 1998 liet hij oppositieleider Etienne Tshisekedi arresteren en gaf hij hem huisarrest in zijn geboortedorp Kabeya-Kamwanga (in Oost-Kasai). Kabila toonde zijn goede wil aan de VN (op 26 maart) om pluralistische verkiezingen te organiseren in 1999 door een nieuwe regering te vormen waarin hij zelf de functies van Eerste Minister, Minister van Defensie en Minister van Binnenlandse Zaken bekleedde.

Toen Kabila zich bewust werd van het gevaar dat de Tutsi-regeringen in Oeganda en Rwanda vormden aan de Congolese grenzen, en de Banyamulenge-legers in Kasai, keerde hij zich tegen de Tutsi die hem geholpen hadden het regime van Mobutu omver te werpen. Kabila had zich politiek omringd met mensen van zijn etnie (Luba of Baluba, uit Katanga en Kasai), aan wie hij de belangrijkste posten cadeau deed. In augustus 1998, tijdens de opstand in Kasai die werd gesteund door Rwanda en Oeganda, kon Kabila zijn macht enkel behouden doordat de regeringen van Angola en Zimbabwe troepen stuurden. Op 18 april 1999, terwijl het land zich in een burgeroorlog zonder einde leek te storten, tekende president Kabila een staakt-het-vuren met de Oegandese president, Yoweri Kaguta Museveni.

In het verdrag werd besloten een Afrikaanse vredesmacht naar de Democratische Republiek Congo te sturen en de buitenlandse troepen die zich er al sinds 1998 bevonden terug te trekken. Dat akkoord werd de volgende dag goedgekeurd door de ondertekening van een vredesverdrag met Tsjaad, Oeganda en Eritrea. Op 31 augustus tekenden de leiders van het Rassemblement congolais pour la démocratie (RCD), de belangrijkste rebellenbeweging tegen het regime van Laurent-Désiré Kabila, in Lusaka, Zambia, het vredesakkoord dat op 10 juli werd getekend door de zes staten die militair betrokken waren in het conflict in de Democratische Republiek Congo. Toch werd het eerste halfjaar van 2000 gekenmerkt door een heropleving van het geweld, wat een nieuwe exodus van volkeren met zich meebracht en het aantal slachtoffers van de Congolese burgeroorlog op alle fronten deed toenemen.

© Ad’Hoc Productions, 2005

(met dank aan de Lessius Hogeschool – Antwerpen)

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.