Diamant en kobalt: een ambacht in Congo

Mbuji-Mayi straalt diamant uit. ’s Avonds vertrekken kinderen en jongeren met de schop op de schouder en de zeef in de hand. Met de hulp van het maanlicht zoeken ze naar steentjes, om pas ’s morgens weer te keren. Achter de houten kraampjes die ze op hun terugweg passeren, staan geen marktkramers, maar négocieurs die bij neonlicht de buit van deze jonge delvers keuren en kopen. In de hoofdstraten prijkt het kostbare steentje op muurschilderingen op de hoge en goed bewaakte muren van de comptoirs die de steentjes weer hoger op de diamantketen verkopen.

Emery Mukaji is 50 jaar – bejaard naar Congolese normen – en ploetert al bijna 25 jaar in de grond. ‘Als leerkracht kon ik mijn gezin onmogelijk onderhouden. Op een bepaald moment besliste ik wat bij te verdienen in de diamantmijnen in de buurt. ’s Morgens vroeg of ’s avonds na de werkuren zocht ik naar diamant. Na een tijdje stopte ik met lesgeven om ook overdag te kunnen delven. Het is hard werk en het wordt ook steeds moeilijker om diamant te vinden, maar wat moet ik anders doen? Er ìs geen ander werk. Ik hoop vooral dat ik de zware arbeid nog volhoud. Ik ken zelfs vrouwen van meer dan zestig jaar die nog in de mijnen graven.’

Echt handwerk

Miljoenen Congolezen zijn met schop, zeef, touw en emmer op zoek naar diamant, koper, kobalt of andere mineralen. Creuseurs artisanaux of ambachtelijke delvers worden ze genoemd, en hun werkwijze staat ver af van de industriële mijnbouw met zijn grote machines en investeringen. In de diamantmijnen van Oost- en West-Kasai alleen al werken 700.000 ambachtelijke delvers en 100.000 négocieurs of opkopers. En dat zijn enkel diegenen die officieel geregistreerd zijn. 75 procent van de diamant wordt uit de grond gehaald door deze ambachtelijke delvers. Ook de koper- en kobaltmijnen van Katanga draaien bijna helemaal op de kleine delvers. Begin jaren negentig  stortten de grote staatsmijnbedrijven zoals Gécamines volledig in: machines werden niet meer onderhouden en er werd niet meer geïnvesteerd.

De oude Gécamines mijnsite bij het mijnstadje Kolwezi  is niet meer dan een roestig landschap vol metalen kadavers en rondslingerende pijpleidingen. De weinige mensen die er nog rondlopen, zoeken mineralen, een bruikbaar stukje metaal of hopen hun job op miraculeuze wijze terug te vinden. ‘De Gécamines zorgde niet alleen voor werk, maar ook voor scholen, ziekenhuizen, wegen, zaaigoed… voor zijn duizenden werknemers’, vertelt Jean-Pierre Muteba, die 15 jaar opleidingsverantwoordelijke was bij Gécamines en nu ijvert voor het achterstallige loon van drie jaar van de 10.500 ontslagen werknemers. Ook de buitenlandse mijnbedrijven vluchtten weg na herhaaldelijk geweld begin jaren negentig en zijn door de aanhoudende instabiliteit, corruptie, bureaucratie (nog) niet geneigd terug te komen…

Geld veroorzaakt armoede

Solo Maminga, freelance onderzoeker voor internationale ngo’s, beschrijft wat hij ziet tijdens zijn vele bezoeken aan de mijnen: ‘Iedereen werkt in de mijnen: kinderen vanaf zeven jaar, jongeren, getrouwde vrouwen, alleenstaande vrouwen, zwangere vrouwen, jonge en sterke mannen, oude mannen, zieken… En dat gemakkelijk twaalf uur per dag voor ongeveer 1 dollar. De sterksten kruipen in de schachten, graven het puin op. De kleinsten doen alles in zakken en dragen die naar de rivier waar de vrouwen –tot hun knieën in het water en kind op de rug gebonden– de diamant met zeven eruit filteren. De vrouwen koken ook maaltijden voor de werkers of bieden zichzelf aan.’ 

Delven is zwaar en gevaarlijk werk. Elke delver kent wel iemand die een ongeluk heeft gehad of ziek is geworden. Delver Emery Mukaji: ‘Ik krijg vaak stukken steen in mijn ogen. Soms nemen de militairen alles af wat ik gedolven heb. Dit is een wereld vol criminaliteit, diefstal en agressie.’

In de jaren zestig lag de diamant nog letterlijk voor het rapen –twee meter onder de grond. Na een stevige plensbui vonden kinderen op weg naar school wel eens een steentje. Nu moet je minstens 25 tot 30 meter diep gaan. In de tunnels en schachten tot  40 meter diep gebeuren dan ook geregeld (dodelijke) ongelukken door verzakkingen. Op verlaten mijnsites van de vroegere staatsmijnbedrijven duiken mensen weer in de oude schachten en graven nieuwe tunnels zonder ondersteuning of technische kennis. Het stof en de slechte ventilatie doen de rest. In het water kunnen mensen cholera oplopen of verdrinken.

Aids en soa’s verspreiden zich sneller dan het licht. En alcohol en drugs verzachten de pijn. In koper- en kobaltmijnen veroorzaken de chemicaliën, die gebruikt worden om de mineralen uit de heterogeniet te halen, zware brandwonden en longaandoeningen. In uraniummijnen staan de werkers bloot aan een overdosis stralingen.

De gevolgen van de mijnkoorts gaan nog veel verder. ‘Een hele samenleving raakt ontwricht’, zegt Floribert Tshimanga, die onderzoek deed naar de armoede die diamant creëert. ‘Kinderen ruilen de schoolbanken voor de mijnen en dromen van geld en vrouwen. Leerkrachten verdienen misschien 15 dollar per maand en gaan ook in de mijnen werken. Op lange termijn is dat desastreus voor Congo. Jongeren willen ook niet meer op het veld werken en als ze 35 zijn, weten ze niet meer hoe ze een schoffel moeten gebruiken. En de gelukkigen die plots veel geld verdienen met een steen, weten niet hoe ze met dat geld moeten omgaan: ze doen alles op aan dure kleren of vrouwen, terwijl ze nog schulden hebben omdat ze voordien maanden lang bijna niets verdienden. Scheidingen en prostitutie zijn normaal geworden… geld veroorzaakt hier veel armoede.’

© MO Magazine – Sara Frederix, september 2005

Meer op www.mo.be.

 

 

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.